als je er in slagen kon om elk moment te beleven, alsof het jouw laatste is, dan maak je misschien een einde aan die wereld die ten einde loopt, de wereld van de nauwelijks verborgen agenda, de Kalender van het Kapitaal & open je het ogenblik dat meteen élk ogenblik is, voor de rijkdom van de eindeloosheid der ontelbare werelden, die zich elke nacht voor onze ogen uitstrekt in de schandalig ordeloze sliert der sterren aan het firmament. laten we even het einde overdromen, voor de slaap ons overmant…
ik zag mijn lief vandaag & ik zei haar dit, terwijl zij mij verliet: ‘nu, hier, in het midden van de grootste catastrofe aller tijden & middels het besef daarvan, in de intimiteit van onze ondergang, de vrije val van lust en overlevingsdrang in het onmetelijke zwart van de vernietiging, nu zie ik pas hoe groot mijn liefde is, hoezeer mijn handen in de gang van hun gebaren met jou verbonden zijn, hoe onmogelijk het is voor mij om elders te zijn dan in deze verlatenheid, die mij definieert, zoals de maan een einde stelt aan zonnestralen. & Jij zegt mij, zoals elke keer, dat je weg bent, en ik zeg jou ‘dag, weg’ en ik word wakker, hier, nu, in het midden van de grootste catastrofe aller tijden.’
ik zag mijn muze vandaag & zij had zich weerom bekleed met de onaardse schoonheid van haar eeuwigheid, een schittering die wij niet langer verdragen kunnen dan enkele ogenblikken & ik zag haar staren, terwijl een nauwelijks hoorbaar kermen in haar keel de schoonheid nog verder aanscherpte in de ondraaglijkheid, ik zag haar verdwijnen in het duistere hart van een donkere roos, een kern van zwart waarin zij kennelijk zélf al het leed onderging van mensen die de onvatbare wreedheid van mensen ondergaan & ik wou haar toeschreeuwen om zich af te wenden van al die monsterlijkheden, maar toen zij mijn aanwezigheid bemerkte, keek zij mij aan, haar lippen trilden, er zat een glans van droeve woede in haar blik, maar ook een mededogen waarvoor ik mij onwaardig achtte, dus ik schaamde mij en knielde voor haar neer, maar zei sprak: ‘kniel niet, dichter, maar schrijf, wees mij waardig & vergeet mij dan, al schrijvende, in het volle besef van het leed dat onder deze verschrikkelijke evidentie van het menselijke falen verborgen ligt, het leed dat het jouwe is, omdat je berusten moet in dezelfde onmacht die van al dit leed de oorzaak is’