Vooraf: Dat stukje gewauwel van Lode hieronder heb ik uit het archief van de skynetblog gevist. Omdat ik alles wat er is van Anke Veld hier toch ook bij elkaar wil krijgen, en meteen kan ik het nog ’s nakijken. Wie weet raakt het ooit nog wel af, of verder, alleszins, dat netgebeuren van me.
De reclame heeft ook een straatfunctie, op die blogs. Het creëert hoedanook een navrant soort verbondenheid tussen de blogs die door dezelfde rommel geteisterd worden, je krijgt er een beetje community gevoel bij voor de prijs van. Draai mee en gij zult behoren tot.
Dat gaan we hier nooit of niet vlug hebben. We gaan sowieso weer moeten sleuren aan de zaken hier.
De automatische bezoekjes die de indruk wekken dat je massaal gelezen wordt, waardoor je ook beter gaat schrijven en dus effectief méér gelezen wordt (hoewel natuurlijk nooit zoveel als je wel denkt), die zijn er nu plots ook niet meer.
Dat opgefucked gedoe kan ik overigens best missen, het vervalst hoedanook, verleid je tot waandenkbeelden over het finale schrijven, het zich de roem inpennen, waarbij als eerste de authenticiteit in de kramp moet. Dat hoeft niet slecht te zijn, dat zeg ik niet, – elk schrijven is op nefaste wijze op dat soort werdegang gericht, je moet het territorialiseren in het schrijven óók erkennen, samen met het willen uitwaaieren in de activiteit zelf, het ontsnappen in de schrijfact terwijl je die tot stand brengt.
Maar het dient wel terzijnertijd te komen, en dat kan ook helemaal niet zijn, of op grappige wijze zoals bij Brouwers die nu tenminste met recht en rede verontwaardigd kan zijn. 16000 euro ís een aalmoes voor een oeuvreprijs. Evenwel, daar heb ik niks mee te maken & wederom is enige normatieve uitspraak hierover totaal zinloos. Wat geldt voor Brouwers geldt absoluut niet voor mij, geldt allicht ook niet voor u, & wat nu voor mij geldt, geldt zelfs niet voor mij toen, of morgen.
Pruttel. Prut. Prrt.
Bovendien sta ik om privé-redenen een beetje te treurwilgen, nu, dus kan het mij eigenlijk geen zier schelen. Nee, daarover zeg ik niks, dit is ook maar een overgangspost, om duidelijkheid te scheppen waar het straks weer geheimzinnig, obscuur & net écht kan worden. Of waar nog wat extreem droeve woorden (moeten) kunnen vallen.
Want hoewel ik niet & nooit zal geloven in enige vorm van bekentenisschrijverij of een louterend uitdragen van de persoonlijke misère – dat kan voor anderen werken, voor mij doet het dat niet, ik zie mij al schrijvende enkel schrijven, coderen, draaien en verdraaien, fictionaliseren & in & uit diverse realiteiten zwalken, mijn ikje lost daar totaal in op, & dát is het soort troost dat ik er wél uit putten kan – , toch heeft de argeloze lezer van een dagwerk als dit recht op een minimum aan duiding, anders dreigt zij misschien – zo dat al belang zou hebben – één stukje toonaard van één strekking in het reële van de code als echter of voornamer te ervaren dan het geval is.
***
Stelling: Binnen een als gerichtheid op iets gepercipieerd proces vloeit elke verandering weg, niet in een kwantiteit van het veranderde, maar in het verwerken van de verandering, een proces dat dan vaak verkeerdelijk wordt aanzien als het veranderde. Het nieuwe lijkt altijd totaal nieuw, tenzij het nooit nieuw kán of hoeft zijn.
Voorbeeld: je zit op de trein, quasi dagelijks, je geniet van de ogenblikken dat je kan lezen, iets wat héél moeilijk wordt met het drukke leven, de kinders, het eigen geschrijf. Plots wordt de dagelijkse sleur doorbroken door een panne, de trein staat een kwartier stil, net buiten het station. Joepie, denk je: langer lezen.
Mis poes: iedereen die net nog rustig zat te dommelen begint plots luidkeels te kakelen. Het geroezemoes is oorverdovend, die verrekte verandering in het dagschema moet zonodig in duizend geuren & kleuren verwerkt. Van lezen komt geen sikkepit meer terecht.
Het nieuwe, de verandering (het meer tijd hebben) is in de gerichtheid van je beleving ( het willen lezen) niet een vergroting t.o.v. de te bereiken doeltoestand (het lang kunnen lezen). Zonder de gerichtheid zou het wel nieuw zijn in de beleving als dusdanig, maar ook onbestemd nieuw: je krijgt er brute potentialiteit bij, kans om te praten, zitten, luisteren, niksen, dutten. Dat je toevallig niet krijgt wat je wil is enerzijds pech (een pessimist zou het enkel daarover hebben), het is ook een gedachte achteraf ( after the fact – a posteriori) die enkel mogelijk is, enkel geldig is vanuit de gerichtheid.
Zonder de gerichtheid is de verandering minstens neutraal, en in functie van de winst aan potentialiteit (mogelijkheden) waarschijnlijk enkel als benevolent te omschrijven. De vraag blijft natuurlijk of je bij gebrek aan finaliteit de winst aan potentialiteit sowieso kan qualificeren (als benevolent of malevolent).
In ieder geval is meteen duidelijk dat binnen elke configuratie van dit gebeuren (een treinpanne) de verandering discontinu is met de configuratie van het gebeuren vóór de verandering. Dit zowel wat betreft de feitelijkheden ( de actualia) als wat betreft de mogelijkheden (de potentia).
Is er buiten de perceptie van een configuratie überhaubt wel een verandering? Kunnen we dit gebeuren niet herdenken in functie van een paradox van Zeno? Om van een waarneembare verandering te kunnen spreken dien je een configuratie A vóór de verandering en een configuratie B ná de verandering te hebben. Maar als je de configuratie niet héél erg stringent beperkt tot de belevingshorizon van één individu ( de monade die graag wil lezen in de trein) heb je al vlug een configurate A’ die net iets dichter staat bij de stilstaande trein, vervolgens een configuratie A” enzoverder, zodat je nooit dreigt uit te komen bij het gegeven van een stilstaande trein tenzij in een opperste abstractie ( het stukje taal dat je er achteraf opplakt, maar waarvan de realiteitswaarde nihil is) . Immers ook in de andere richting kom je bij situaties uit waarbij de trein slechts min of meer stilstaat, de passagiers zwijgen, een kaper iedereen platspuit met een machinegeweer, untsoweiter. Zolang het niet 100% concreet is, is de verandering, de gebeurtenis een labiele constructie, een fictionaliteit in functie van het ge(re)construeerde gegevensverloop. In een ander kader zou het evenveel zin hebben om te stellen, bijvoorbeeld, dat de vlieg die je uit frustratie tegen het raam platduwde gestorven is door een plotse quasi onverklaarbare rumoerigheid van een bende animali rationali.
Of dat de gebeurtenis zélf onmogelijk is, net zoals de schildpad nooit kan worden ingehaald door de toch veel snellere haas, omdat die eerst tot in de helft van de beschreven afstand tot de schildpad dient te raken (en daarvan weer de helft, de helft, de he..)
Het verschil met een échte Zeno paradox lijkt enkel te liggen in het extreme geval van de paradox, waarbij het slechts één gegeven betreft, namelijk de afstand die de schildpad heeft afgelegd. Maar als je die twee dingen op programmatorische wijze gaat evalueren, vereist de échte Zeno paradox slechts het kruipen van de schildpad als algoritmische ‘oplossing’, terwijl er bij de eindeloze multitude van potentialiteiten in ons fictieve geval ( dat mij overigens écht is overkomen) een al even eindeloze hoeveelheid van stappen in het perceptief-handelen benodigd zijn, die tot een waarachtig onoverbrugbare complexiteit leiden.
& dat enkel om tot een zucht te kunnen komen van ach ja, we zaten tenminste een kwartier niet achter de werkpoeter te codewriemelen.