Lode
Tijd.
O tijd.
Mijn trein komt eraan. Op tijd.
Net als vroeger. Vrijdagavonden in Antwerpen waar niemand nog weet van heeft. Gelukkig.
La vie d’artiste, een stille gooi naar een denkbeeld, stemloze klanken die naar een afgrond snellen, zoals die kettingrokende topless tapkastpoes die in een bodemloze Antwerpse bar met haar gescheurde vingernagels de asse uit asbakken schraapt, een verhaal dat je niemand vertellen kan, teveel vet, teveel vuiligheid, te echte afval, onmededeelbare betekenis, een idee dat enkel in komkommertijd opduikt, met dezelfde hardnekkigheid waarmee eens te meer beweerd wordt, in bloederig roze geschreven in het blauw van de pulpkrant, dat iemand gisteren ergens een lege fles in slow motion uit de hand van Elvis zag glippen, in scherven spatten op het asfalt in een steegje waar de ene bouwval de andere aanleunt, oververzadigd van het brakke vocht in de lucht, baksteen & voegen aangewreten door lust & verlangen.
Treinen zijn podia waar elke mededeling ontspoort bij de uitspraak ervan. Een laatste schuiloord.
In een poging om netjes Nederlands te praten verhakkelt de conducteur Sint-Truiden tot Sint Ruiden.
Ik leun tegen het venster, kijk die tijd de trein instuiven, instuiven, instuiven.
Als je iets denkt/opschrijft kan je onmogelijk weten wanneer exact je het beginnen denken bent & eens het uitgedacht/opgeschreven is weet je er niks meer van, want je was te verdomd druk bezig het op te schrijven, het uit te denken. Verloren tijd. Achter één van deze stations stapelen die momenten zich, geordend tot op de nanoseconde, in een dorp dat als hangar voor tijdslekkage fungeert.
“Verstoring van de openbare orde? dan is alles verstoring van de openbare orde, verstoring van de openbare orde is een kapstok… “. Een nogal hoekig meisje in een rood jeansrokje, twee banken ver.
Symp.vr. terr. zkt kennsmking m. man. bom. Ik hóór te goed, terwijl ik mij dit hoor zeggen, hoor ik ook ringbaard achter mij nerveus tegen de bank schuren. Gebrek aan nicotine. 2 jonge moslims werden vanochtend door ophanging ter dood gebracht omwille van hun homoseksuele relatie. Ik denk te snel.
Gelukkig zijn de meeste reizigers bij dit vroege uur nog te verdwaasd om het grote gekwebbel aan te vatten. De halve slaap doet hen goed, het zwijgen is bevorderlijk voor de lichamelijke uitstraling. Men is mooi. Men zwijgt.
Zwijgen is mij niet gegund. Ik ben verbonden.
Ik hoor mij zeggen:ooit zullen webagents mijn woorden gebruiken om marktsegmenten te ontsluiten. Tijdloze gedachten. Vlottend schuim in beekjes detergent. Langzaam schuift met de maan de man in een bel naar zee. Pats. Het negatieve spreken tot het ik. Zolang de belletjes ploffen, wordt er gekeken. Emoties pletsen als grauwe slijm tegen de beeldschermen aan.
Deelneemster H. wordt door de groep uitgesloten omdat ze bij de vorige opdracht weigerde het groepstoilet met haar electrische tandenborstel te reinigen. Deelnemer L. maakt van haar isolement misbruik, vraagt H. op date om deelneemster F stikjaloers te maken (zijn volgende opdracht is het verleiden van F.). Er blinkt wat in een ooghoek van H. Gebruik nu ook onze geavanceerde zoekfuncties.
Maar let op: in de nabije toekomst, een waslaagje op de aardkorst, is ook geschreven dat fraudulente datadealers een loopje gaan nemen met de feiten, ze zullen je trachten voor grof geld geschriften van mij te verkopen met een exacte timestamp: als je die bestanden leest zal alles wat je ooit gelezen hebt onherroepelijk uit je geheugen gewist worden, inclusief wat je leest, al lezende zal al het geschrevene verdwijnen tot je enkel nog een vage herinnering overhoudt, een beeld van jezelf als klein meisje, je ziet jezelf het schoolbord afvegen met in je tere schouderbladen de priemende blik van vette Ronald, de enge meester met de walmadem en de klamme grabbelhanden.
Ooit zal ik mijzelf loopen, met onstuitbare kanonnades van commando’s machines langzaam dwingen mijn lyriek in andere machines te hardcoden, zó dat ik ze van man tot scherm ontmoeten kan, met hen de stad kan afdweilen, zuipen, dansen, neuken, naast hen wakker worden, 0 verliefd & daarna 1 onverliefd op hen, nachtenlang hun aandoenlijke verhalen noteren, in hotelbijbels & stadsfolders opkribbelen wat ze me nauwelijks verstaanbaar toefluisteren over hun gebroken harten, wat ze mij half blèrend met een verschrikkelijk frans accent over hun verloren jeugd toesnikken, hoe hun heroische vaders hun dood insnelden toen het ouderlijke huis na een zelfmoordaanslag in de fik stond, hoe onverschrokken ze de vlammen indoken om het jongste tv-toestel te redden & die code, die lillend emotionele verse code zal ik dan op haar beurt uploaden naar ontelbare wolken onzichtbare nanobots, ze zullen de regendruppels met droefheid beslaan, sluipend als het woordje sluipend in een scenario van Roland Emmerich de luchten zwanger maken met een vleugje nauwelijks waarneembare geur, een met brede vioolstrijken begeleide huilerige tragedie in de lucht terwijl ik op het dak van een hotel stilletjes zit te treuren om Anke, net voor ik spring nog de in de samsonite verpakte, thuisgekweekte cacti voedende met emmers van mijn zilte lichaamsvocht, door de middelpunt vliedende vloedgolf van tranen heen de tijd vervloekende, het ogenblik zelf, omdat niets ooit vergaat, niets de vergetelheid inschuift, niets kan vergeten worden, niet de hand die zich nu door mijn buikwand ploft & voor de grap mijn organen weegt, niet de eeuwige honger, niets dat bij niets ooit voldoende iets is om een eind te maken aan de last van het telbare zijn, een prefix voor noembare pijn, een suffix aan verhaalde horror, een doodgewenst verlangen.
Men verwijt mij ‘een zekere pose’.
Ik poseer niet. Geen camera in de buurt. Ik zit in je ogen naar mij te kijken, hoe ik breek als ik mijn blik opvang.
Gesubstantiveerde empathie knarst als een politicus.
Lichaam op trein. Belgisch lichaam op een belgische trein anno 2005, die in zoemende zweefvlucht huizen/straten/weiden/struiken/hondend blaffend in achtertuinen/huizen/hangars/huizen/klaproos/bomen voorbijsnelt.
Een nieuwe vorm van bewustzijn, de toepassing van het lichaam op de trein die zich bewust wordt van toepassing te zijn, lichaam te maken, een vorm van zijn met effect op haar plaats & op zichzelf, zoals schepen water maken, zoals de trein de sporen maakt & uiteindelijk rijdende treinen, zinkende schepen.
Kijk niet naar mij: ik zit hier maar, ik doe niks, kan ik het helpen?
Verwacht wordt dat het aantal psychische aandoeningen de volgende jaren onder invloed van de verdere informatisering en mediatisering van de maatschappij exponentiëel zal toenemen.
Dat meisje met de rode haren daar op het perron in Landen, kijk hoe bang die is, doodsbenauwd van hoe haar haren net niet de rand van haar groene jurkje raken op haar blote schouders terwijl ze naar de trein toestapt, haar ogen zijn scherven, glinsterend van wanhoop. Wijs niet naar mij: schoonheid maakt zichzelf.
Ooit zal mijn code de lucht zijn die je ademt, maar je zal er niks van merken. Binnen enkele ogenblikken komen we aan in St. Truiden. Station St. Truiden. Mijn jachtveld België, mijn duiventil.
L’amour c’est presque la mort. Ik had het je moeten influisteren, toén, net op dát moment, toen je het wist. Iemand hamerde session.invalidate() op het toetsenbord van onze adem. We bestaan nog-verstrengeld, toen, nu, wat maakt het uit?- maar kunnen niet langer gevalideerd worden. Het hangt niet meer in de lucht. Te dun, alleszins en wireless al helemaal onontvankelijk verklaard.
We zijn terechtgewezen.
Ooit zal ik terug in je lichaam geloven, dát lichaam, dié warmte die je nú voelt, zal ik nauwgezet al je woorden herschrijven, woord per woord, been na been, spier op spier, de adjectieven van je huid letter per letter uitknippen & in de juiste volgorde scannen, invoeren, saven, zodat ze niet langer als een bijbelse allusie hangen te zweven in het onbestemde vrije veld van nog te schrijven taal, niet zoals in deze zeurderige getuigenis, dit onhoorbaar gemurmel van een aanwezigheid in mij, deze sprekende gewaarwording van jou in mij die je afwezigheid oproept zoals de trein naar zijn sporen roept, methodische momenteel-repetitieve ontsporing tegen hoge snelheid, zoals dat mooie klapgeluid dat mij nu met grote klaarheid van toon wordt ingeblazen, de exalterende monotonie waarmee het lege blikje coco-cola op de snelweg herhaaldelijk platgereden wordt: rij maar auto rij maar ‘an, rij maar wagen rij maar …
De regen viel in trage vlagen toen ik uit je slonk, alsof alle sterren in het universum voor één keer besloten hadden om het ergens over eens te zijn.
“De volgende halte is Alken.”
LØDeK
@xx/07/2005