5/02/2019– dagboek data – 7/02/2019
ekster.
zonder enige achterhaalbare oorzaak denk ik die fatale dag het woord ‘ekster’, de vogel.
verrast door mijn eigen vondst herhaal ik de gedachte. in de stilte klinkt eenmaal het lachende gekwetter van de vogel, een schel geluid dat wegebt in mijn brein. angst. levensecht doemt het beeld op van een liggende vrouw, ik zie enkel haar open benen, een reusachtige vogel pikt in haar onderbuik.
ik ril. ik wil wat roepen maar mijn stembanden brengen enkel een schor hijgen ten gehore. het beeld floept uit, maar langs mijn neusvleugels, links en rechts, glijdt nu een druppel dikke, zwarte vloeistof weg. de druppels plenzen op de vloer en barsten daar uiteen tot slierten zwart die in het licht gaan zweven.
ik wil niet meer die woorden denken, geen vogels meer, niet meer dat beeld. bij die gedachte glijden weerom twee druppels op de grond.
ik tracht de dreigende slierten te grijpen om ze uit het licht te drijven, maar bij elke aanraking verfijnen ze zich in tientallen dunnere draden zwart, als van olie in water. ondertussen pikt de vogel genadeloos.
ik poog nog een drietal kleurige tulpen te denken, wiegend in de zomerwind. onstuitbaar gutst dan het zwart ook uit mijn neus en mond, uit mijn anus, op mijn huid parelen zwarte korrels.
in vertwijfeling grijpt ik naar mijn lid, dat verschrompelt, verpulvert als de geblakerde bladen van een verbrand boek.
men brengt mij weg, verdooft mij, sluit mij op. de nachten, dagen zijn één langgerekt duren nu, een soort eigenface van de tijd. soms doemen er gezichten op, monden die mij smalend sterkte wensen.
sterkte.