afbeelding: ‘The Robe of Glory’ door Christian Waller (1937)
lang voor ik hier was en verloren liep
in het huis van de rijzende zon
en volop genoot op de tip van mijn tong,
sloeg mij een hand als bewijs van de tijd
en gaf mij een weg uit het huis van de zon
naar het git en het wit dat kleuren begon.
ik nam van bagage wat licht was om dragen:
‘t goud van de huid getooid met chalcedoon,
de ogen opaal, de graat in de rug antimoon.
het kleed dat mij warmde werd mij ontnomen
en ook het gewaad gemaakt op mijn maat
maar in ruil kreeg ik dit als opdracht en raad:
“ga naar het land van de nijdige mormels
en zoek daar de Slang van de Nijd
ontfutsel de Parel opdat het hen spijt
dan krijgt gij wederom Mantel en Kleed
en komt er een eind aan dit pad van het leed
en wordt gij weer één met de zon en de maan”.
ik ging dus op weg alleen met mijn staf
en viel in de val van schaamte en schande
en ik viel en ik viel in een val zonder wanden
en aan de kust van de mormels plofte ik neer.
daar zat de Slang in spelonken verborgen
maar ik was er alleen, men keek op mij neer
tot er een nobele kwam stevig te paard,
van het land van de zon, gelijkend op mij
maar radder van tong en flink met het zwaard.
ik maakte hem ridder van troost voor het leed
en gaf hem de gave om alles te krijgen
door hem ‘t geheim van de Parel te geven.
hij waarschuwde mij voor de listige mormels
die zouden raden dat ik de Slang wou bestelen
zo naakt zonder Mantel, en gebrekkig gekleed.
maar het Geheim dook wat dieper en lachte ermee
en iedereen dacht dat ik één was met hen.
ik vergat zelf wie ik was en ik deed nijdig mee
met de mormels die kirden en kropen en kraaiden
en sprongen en zongen op het feest van de Nijd.
ik brulde van wellust en zonk als een knikker
in het diepst van het zwart van de zee van de slaap.
ik kroop als een kreeft op de bodem te gaap,
ik wiegde als wieren en stonk op het droge als alg.
toen kwam de Ster die vonkte en vuurde en zei
dat het tijd was: “herinner je nu maar het oude bevel
hier is mijn Brief geschreven in nevel op vel”
het lezen was lastig en kostte mijn ogen
maar blind zag ik weer mijn Mantel en Kleed
en ik jammerde luide dat het mij speet.
de letters bewogen en werden een dans,
ze gaven mijn ogen een schijn van een kans
en ik zag de pracht van de Parel die ik moest roven.
ik viel plots omhoog, beneden werd boven –
iets wat men hier nooit zou geloven –
maar ik stond al te zingen bij het Serpent.
ik zong het mijn oden als voor een satraap
ik zong het van heftige liefde en lillende haat
het monster werd rustig en viel dan in slaap.
vlug als een vlieg greep ik de Parel,
ik gooide het vuil van dat land van mij af
en trok weer naar huis alleen met mijn staf.
in de hemel verscheen en herlas ik de Brief
bij dag in de wolken, ‘s nachts in de sterren.
ik hoorde het feest en gelach al van verre.
vriend en familie juichten mij blijgezind toe
iedereen danste en lachte en draaide muziek
ik droeg weer Mantel en Kleed van de Vrije Lyriek!
vrij naar “The Hymn of the Robe of Glory” zie http://gnosis.org/library/grs-mead/grsm_robeofglory.htm – geschreven als Epiloog voor Radio Klebnikov.