Het duister met de kleffe armen slaat de kleffe armen
om de natte dag. Diep oranje kleuren in mijn handen
alle tonen die ik vang. Er tokkelt iets van toen op slap
gespannen snaren, een wrede wals. Giraffen schuren
hun hals in het wiegen van een sloom groen. Ik ban
het heden uit geschiedenis. Ik schuif de reine ladder
hoog tot boven de daken. De zon verteert mij maar
daar kan ik nog raken wat geheel vergeten is. O ranke
ruïne, hey Anke “maneschijn jij bent mijn maneschijn“.
En alle vormen glijden weg en takken braken takken,
slierten wak gebladerte. En wortels duwen grond,
kraaien pikken worm alsof jij niet meer bestond.
Ik lees het vers in de vergeten taal. De aarde tolt
waar ik mijn vingers zet. Jij, kathedraal waarin ik
al verdwenen ben, mijn niets is van jou, deel je
straks alvast de ruïne, jouw eentje is het mijne en
waar blijft mijn ring?
invoer (2018) – voor ‘finis mundi / level 2’
- 22 Mirdath Avenue
- aswoensdag
- Aurora maakt
- dans van het ik
- deemoed
- elke dag
- flash
- fumeux fume par fumée
- gedachte
- gelaat
- gezondheid
- in mij
- juicht
- kerosine
- lente
- lied
- man is the animal
- Miraval
- naar mars!
- natte maan
- rafel
- rastering
- verbijstering
- vogels vliegen niet
- zeven kruinen
- zonderling
- zurvan
- 11/02/1600
- de tijd is een tempel
- de muze
- droom
- galm
- glaslink
- het haakt
- het stukalied
- het veld
- in 3 functies naar de exit
- kraaienlied
- LAIS
- geboortejaar
- hitte
- hildac alfred coetskwi
- oneinde
- oud jaar
- over dichters
- programma
- raamvertelling
- resoluut de fanfare
- siddering
- streling
- stof
- te laat
- verhaal zonder wending
- WEIGERING (cyclus)
- wens
- zonneslok
- envoy