[fragment uit ‘Het Pad Van de Wenende Nacht’, broncode voor een stuk algoritmisch klanktheater, nog niet gecompileerd]
de kiemen komen uit het rot gekropen.
de glazige korst barst open op de kerfnaden.
het waait in op de mensen en de mensen
verhalen zich laf op het verhaalde.
met kilte kregelig het kutkind Aristaios
schoffelt het overtollige licht naar beneden –
enkel de toplaag mijn jongen, steek niet te diep .
de zonzak zeurt, niks nieuws daaronder.
Izeganz strompelt en botst in april op de weergalm
die hem als wonde in zijn woorden gevangen houdt:
ik kroon jou, Reva, mijn rillende raafje,
ik kroon je tot toorts der tijden, tot orchidee
lik ik je binnen in het verzwegen gezegde.
vogelen, zegt ze,
dichters zijn schoften.
wij zijn twee kroningen, zegt Izeganz,
en de koning komt eraan.
[ze zoenen, er flitst iets en ze dwarrelen neer als asse in het lege theater]
- over ‘Het Pad Van de Wenende Nacht’
- over het Gedicht van de Dag-programma