162 – la suppression radicale d’un membre – ÊTRE
Beschrijving van een lichamelijke toestand
een scherp, brandend gevoel in de ledematen,
verkrampte spieren en als opgespannen het gevoel om van glas te zijn en breekbaar, een schrik, een terugdeinzen van beweging, van lawaai. Een onbemerkte hulpeloosheid in de stap, de gebaren, de bewegingen. Een voortdurend gespannen wil voor de eenvoudigste gebaren,
het verzaken aan het eenvoudige gebaar,
een soort centrale, overweldigende moeheid, een hunkerende moeheid. Alle bewegingen dienen herbedacht te worden, een soort doodsmoeheid, geestesmoeheid voor de eenvoudigste musculaire krachtinspanning, het gebaar iets te nemen, van zich gedachteloos ergens aan vast te grijpen,
door de inzet van de wil ondersteund te worden.
Een vermoeidheid van bij het begin van de wereld, de sensatie om het eigen lichaam te moeten dragen, een gevoel van een ongelooflijke kwetsbaarheid, dat uitgroeit tot een slopende pijn,
een toestand van pijnlijke verdoving, een soort verdoving gelokaliseerd op de huid, die geen enkele beweging verhindert maar het inwendige gevoel van een ledemaat verandert, en zo de simpele verticale stand de prijs van een zegevierende inspanning geeft.
Waarschijnlijk beperkt tot de huid, maar aanvoelend als de radicale verwijdering van een ledemaat, het geeft aan de hersenen enkel nog beelden van draadachtige, pluizige ledematen door, beelden van verre ledematen en die niet op hun plaats zitten. Een soort inwendige breukin de samenhang van de zenuwen.
Bewogen zwijmeling, een soort dwarse verblinding die gepaard gaat met elke inspanning, een stolling van warmte die knelt rond heel het schedeloppervlak of die in stukken wordt gesneden, plakken warmte die zich verplaatsen.
Een verhevigde pijn in de schedel, een snijdende druk op de zenuwen, de nek gebogen om te lijden,slapen die verglazen of marmeren, een hoofd dat door paarden wordt vertrapt.
We moeten het nu hebben over de ontlijving van de werkelijkheid, van dat soort breuk, die, zo lijkt het, zich gaat verspreiden tussen de dingen en het gevoel dat ze produceren in onze geest, de plaats die ze dienen in te nemen.
deze ogenblikkelijke ordening der dingen in de cellen van de geest; niet zozeer in hun logische orde maar in hun gevoelsmatige, affectieve orde
(die niet meer tot stand komt):
de dingen hebben geen geur meer, geen geslacht. Maar ook hun logische orde wordt soms doorbroken, juist door hun gebrek aan emotionele geur. Woorden die rotten bij de onbewuste roep van de hersenen, alle woorden voor eender welke mentale operatie, en vooral die woorden die raken aan de meest gewone, meest werkzame delen van de geest.
Antonin Artaud – uit L’ Ombilic des Limbes (1925) [ARTAUD 1956, p.60-61]
vert. NKdeE 2020– CC Public Domain
- Artaud-vertalingen op deze website
- alle beschikbare NKdeE Artaud-vertalingen in een Word-document: Artaud2023.docx
commentaar en suggesties bij deze vertalingen graag naar dirkvekemans@yahoo.com
originele tekst:
https://ebooks-bnr.com/artaud-antonin-lombilic-des-limbes/
DESCRIPTION
D’UN ÉTAT PHYSIQUE
une sensation de brûlure acide dans les membres,
des muscles tordus et comme à vif, le sentiment d’être en verre et brisable, une peur, une rétraction devant le mouvement, et le bruit. Un désarroi inconscient de la marche, des gestes, des mouvements. Une volonté perpétuellement tendue pour les gestes les plus simples,
le renoncement au geste simple,
une fatigue renversante et centrale, une espèce de fatigue aspirante. Les mouvements à recomposer, une espèce de fatigue de mort, de la fatigue d’esprit pour une application de la tension musculaire la plus simple, le geste de prendre, de s’accrocher inconsciemment à quelque chose,
à soutenir par une volonté appliquée.
Une fatigue de commencement du monde, la sensation de son corps à porter, un sentiment de fragilité incroyable, et qui devient une brisante douleur,
un état d’engourdissement douloureux, une espèce d’engourdissement localisé à la peau, qui n’interdit aucun mouvement mais change le sentiment interne d’un membre, et donne à la simple station verticale le prix d’un effort victorieux.
Localisé probablement à la peau, mais senti comme la suppression radicale d’un membre, et ne présentant plus au cerveau que des images de membres filiformes et cotonneux, des images de membres lointains et pas à leur place. Une espèce de rupture intérieure de la correspondance de tous les nerfs.
Un vertige mouvant, une espèce d’éblouissement oblique qui accompagne tout effort, une coagulation de chaleur qui enserre toute l’étendue du crâne ou s’y découpe par morceaux, des plaques de chaleur qui se déplacent.
Une exacerbation douloureuse du crâne, une coupante pression des nerfs, la nuque acharnée à souffrir, des tempes qui se vitrifient ou se marbrent, une tête piétinée de chevaux.
Il faudrait parler maintenant de la décorporisation de la réalité, de cette espèce de rupture appliquée, on dirait, à se multiplier elle-même entre les choses et le sentiment qu’elles produisent sur notre esprit, la place qu’elles doivent prendre.
Ce classement instantané des choses dans les cellules de l’esprit, non pas tellement dans leur ordre logique, mais dans leur ordre sentimental, affectif
(qui ne se fait plus) :
les choses n’ont plus d’odeur, plus de sexe. Mais leur ordre logique aussi quelquefois est rompu à cause justement de leur manque de relent affectif. Les mots pourrissent à l’appel inconscient du cerveau, tous les mots pour n’importe quelle opération mentale, et surtout celles qui touchent aux ressorts les plus habituels, les plus actifs de l’esprit.