148 – la zébrure d’un éclair – BOEKJAAR
De Persoonlijke Automaat (slot)
begin bij het eerste stuk van deze tekst
Dit schilderij is als een ruwe wereld, een naakte wereld, vol vezels en riemen, waar de irriterende kracht van een vuur het innerlijke firmament verscheurt, een verscheuren van de intelligentie, waar de expansie van de oorspronkelijke krachten, waar staten die niet kunnen worden genoemd in hun zuiverste, hun minst verdachte uitdrukking verschijnen van echte legeringen.
Het is het solferachtige leven van het bewustzijn dat aan het licht komt met zijn lichtpunten en sterren, zijn dichtheden, zijn firmament,
met de levendigheid van puur verlangen,
met zijn oproep tot een voortdurende dood nabij het herrijzenismembraan.
Het lichaam van de vrouw is daar, in een obscene vertoning ervan; in een beendergestel van hout. Onbeweeglijk en gesloten hout. Hout van een geïrriteerd verlangen dat zijn ergernis bevriest in een chirurgische en droge naaktheid. Eerst de billen, en dan naar achteren toe het grote en massieve achterwerk dat er is als het achterstel van een beest, waar het hoofd niet meer belang heeft nog dan een vezel. Het hoofd is er als het idee van een hoofd, als de uitdrukking van een verwaarloosbaar en vergeten element.
En rechts en onderaan, op de achtergrond, bij de voorraad, als het uiterste punt van het teken van het kruis.
Moet ik de rest van het schilderij beschrijven?
Het lijkt me dat louter het verschijnen van dit lichaam het situeert. Op dit secce vlak, plat op het oppervlak, is er alle diepte van een ideaal perspectief dat alleen in gedachten bestaat. Er is, als een gelaatstrek, het striemen van een schicht die tot in de aarde zelf is doorgetrokken, en kaarten walsen er omheen.
Boven, onder, de Profetes, de Heks, als een soort engel, een zachtaardige draak, met haar figuur verdraaid. Alle slakken van de geest eten van haar abstracte gezicht op en keren zich om als een gevlochten touw.
Een veelvoud aan harten, een veelvoud aan klaveren, evenveel tekens, evenveel oproepen.
Heb ik een jas, heb ik een jurk?
Op een kerkernacht ontplooit een donkerte vol inkt zijn slecht gecementeerde muren.
Antonin Artaud – uit L’ Art et la Mort (1929) [ARTAUD 1956, p.145 -150]
vert. NKdeE 2020 – CC Public Domain
- Artaud-vertalingen op deze website
- alle beschikbare NKdeE Artaud-vertalingen in een Word-document: Artaud2023.docx
commentaar en suggesties bij deze vertalingen graag naar dirkvekemans@yahoo.com
originele tekst
(https://ebooks-bnr.com/artaud-antonin-le-pese-nerfs-fragments-dun-journal-denfer-lart-et-la-mort/):
Cette peinture comme un monde à vif, un monde nu, plein de filaments et de lanières, où la force irritante d’un feu lacère le firmament intérieur, le déchirement de l’intelligence, où l’expansion des forces originelles, où les états qu’on ne peut pas nommer apparaissent dans leur expression la plus pure, la moins suspecte d’alliages réels.
C’est la vie soufrée de la conscience qui remonte au jour avec ses lumignons et ses étoiles, ses tanières, son firmament,
avec la vivacité d’un pur désir,
avec son appel à une mort constante avoisinant la membrane de la résurrection.
Le corps de la femme est là, dans son étalage obscène ; dans son ossature de bois. Bois immuable et fermé. Bois d’un désir irrité et que son exaspération même congèle dans sa chirurgicale et sèche nudité. Les fesses d’abord, et vers l’arrière tout le grand et massif fessier qui est là comme l’arrière-train d’une bête, où la tête n’a plus que l’importance d’un fil. La tête est là comme une idée de tête, comme l’expression d’un élément négligeable et oublié.
Et à droite et en bas, dans les arrière-fonds, dans les réserves, comme la pointe extrême du signe de la croix.
Décrirais-je le reste de la toile ?
Il me semble que la simple apparition de ce corps le situe. Sur ce plan sec, à fleur de surface, il y a toute la profondeur d’une perspective idéale et qui n’existe que dans la pensée. On y retrouve, comme un linéament, la zébrure d’un éclair taillé à même la terre, et des cartes valsent autour de là.
En haut, en bas, la Pythonisse, la Sorcière, comme une sorte d’ange, de douce dragonne, avec sa figure contournée. Tous les colimaçons de l’esprit mangent sa face abstraite et se retournent comme une corde tressée.
En haut, en bas. En haut avec sa figure de momie creuse. En bas avec sa masse, sa taille massive et bien tracée. Elle est là comme une muraille de nuit compacte, attirant, déployant la flamme des cartes soufrées.
Une multitude de cœurs, une multitude de trèfles, comme autant de signes, comme autant d’appels.
Ai-je un manteau, ai-je une robe ?
Une nuit de basse-fosse, une obscurité pleine d’encre déploie ses murailles mal cimentées.
over het journal intime
-programma
pseudo-code van het programma:
gegeven:geste:
het pad van de primaire, spontane bewegingschrijfleeslus
: herhaling van de geste
die zich gaandeweg stabiliseert binnen de corridor van de gestecorridor
: het tijdruimtelijke vlak waarbinnen de geste zich herhalen kan zoals geprojecteerd op een 2D schrijfvlakjij, je
: een participant aan het journal intime
programma
het journal intime
is een dagelijks algoritmisch uitgevoerde handeling (functie
);
je wordt wakker
en je doet onmiddellijk dit (géén andere bewuste handeling ervoor): je beeldt jezelf een geste in eventueel gelinkt aan een woord of een frase
je neemt de blocnote en initieert de schrijfleeslus
je vocaliseert daarbij het woord of de frase
als je merkt dat de herhaling zich gestabiliseerd heeft tot een geste
neem je jouw vocalisatie voor minstens vier iteraties op
teken je de geste
je leest in een boek in een vreemde taal (eender welke, niet je moedertaal) tot je een fragment tegenkomt waarvan je denkt dat het kan dienen als 'titel' of 'benoeming' van de geschreeftekende schrijfleeslus
uitvoer van het programma:
– een potloodtekening met een titel in een vreemde taal
– een geluidsopname van vier herhalingen van 1 uitgesproken woord of frase in het Nederlands (met NL tongval)
– (optioneel) een commentaar in proza
de journal intime
routine
is een vrij exemplarisch, grafologisch NKdeE-onderzoeksprogramma.
de uitvoer ervan wordt hier gepubliceerd in het Publieke Domein
rev. dv@CGM