De Persoonlijke Automaat (1)
voor Jean de Bosschère
Hij zegt mij te zien met een grote obsessie voor het geslacht. Maar van een geslacht dat gespannen is en geblazen wordt als een object. Een voorwerp van metaal en kokende lava, vol met wortels, twijgen genomen door de lucht.
De opmerkelijke rust van een geslacht gevuld door zoveel roest. Al die ijzers die in elke zin lucht verzamelen.
En, bovenop een vurige opstoot, een dun, knoestig gras dat wortel schiet in deze schrale grond. En het groeit met de zwaartekracht van mieren, een mierenachtig gebladerte dat steeds dieper in de grond graaft. Het groeit en het graaft in dit gebladerte zo ondraaglijk zwart, en terwijl het graaft lijkt het alsof de grond wegtrekt, dat het ideale middelpunt van alles zich verzamelt rond een steeds dunner wordend punt.
Maar al dat beven in een lichaam met al zijn organen, de benen, de armen die spelen met hun automatisch ageren, en daaromheen de rotondes van het kruis dat het goed gefixeerde geslacht omringt. Naar deze organen waarvan de seksualiteit toeneemt, waarin de eeuwige seksualiteit het haalt, wordt een hele reeks pijlen van buitenaf op het schilderij gericht.Net als in de vertakkingen van mijn geest is er die barrière van een lichaam, van een geslacht dat er is, als een gescheurde bladzijde, als een ontwortelde brok vlees, als de opening van een klaarte, van bliksem op de gladde wanden van het firmament.
Maar elders is er dan deze vrouw van achteren gezien, een goede vertegenwoordiging van het conventionele silhouet van de heks.
Maar haar gewicht ligt buiten de conventies en formules. Zij ontplooit zich als een soort wilde vogel in de duisternis die ze om zich heen verzamelt, en waarvan ze een soort dikke vacht maakt.
Het rimpelen van de mantel is zo’n sterk teken dat de eenvoudige beroering ervan genoeg is om de heks en de nacht waarin ze zich ontvouwt, aan te duiden. De nacht toont zich in reliëf en in de diepte, en juist in het perspectief dat uitgaat van het oog, wordt een prachtig kaartspel verspreid dat als het ware boven het water zweeft. Het licht van de diepten klampt zich vast aan de hoek van de kaarten. En een abnormale overvloed aan klavers vlot er op als de vleugels van zwarte insecten.
De oppervlakten zijn niet vast genoeg om elk idee van vallen te beletten. Ze zijn als het eerste trapje van een ideale val, waarvan het schilderij zelf de bodem verborgen houdt.
Er is een draaikolk waarvan de draaiing nauwelijks aan de duisternis kan ontsnappen, een venijnige afdaling die in een soort nacht wordt opgenomen.
En als om deze draaikolk, deze ronddraaiende honger in zijn volle betekenis te laten gelden, is hier een mond die zich uitstrekt en zich opent, die zich lijkt te richten op het bereiken van de vier horizonten. Een mond als een levenszegel om de duisternis en de val aan te bevelen, om een stralend cachet te geven aan het vertigo dat alles naar beneden afvoert.
De opmars van de krioelende nacht met zijn gevolg van riolen. Dat is waar dit schilderij is geplaatst, op het punt van de uitstoot der afvoeren.
Antonin Artaud – uit L’ Art et la Mort (1929) [ARTAUD 1956, p.145 -150]
vert.NKdeE 2020 – CC Public Domain
- Artaud-vertalingen op deze website
- alle beschikbare NKdeE Artaud-vertalingen in een Word-document: Artaud2023.docx
commentaar en suggesties bij deze vertalingen graag naar dirkvekemans@yahoo.com
originele tekst
(https://ebooks-bnr.com/artaud-antonin-le-pese-nerfs-fragments-dun-journal-denfer-lart-et-la-mort/):
L’AUTOMATE PERSONNEL
à Jean de Bosschère.
Il dit me voir dans une grande préoccupation du sexe. Mais d’un sexe tendu et soufflé comme un objet. Un objet de métal et de lave bouillante, plein de radicelles, de rameaux que l’air prend.
L’étonnante tranquillité du sexe que tant de ferrailles remplissent. Tous ces fers qui ramassent l’air en tous sens.
Et au-dessus une ardente poussée, un herbage noueux et mince qui prend racine en cet âcre terreau. Et il pousse avec une gravité de fourmi, une frondaison de fourmilière qui creuse toujours plus avant dans le sol. Il pousse et il creuse ce feuillage si atrocement noir, et à mesure qu’il creuse on dirait que le sol s’éloigne, que le centre idéal de tout se ramasse autour d’un point de plus en plus mince.
Mais tout ce tremblement dans un corps étalé avec tous ses organes, les jambes, les bras jouant avec leur agencement d’automate, et à l’entour les rotondités de la croupe qui cerne le sexe bien fixé. Vers ces organes dont la sexualité s’accroît, sur lesquels la sexualité éternelle gagne, se dirige une volée de flèches lancées d’en dehors du tableau. Comme dans les ramages de mon esprit, il y a cette barrière d’un corps et d’un sexe qui est là, comme une page arrachée, comme un lambeau déraciné de chair, comme l’ouverture d’un éclair et de la foudre sur les parois lisses du firmament.
Mais ailleurs il y a cette femme vue de dos qui représente assez bien la silhouette conventionnelle de la sorcière.
Mais son poids est en dehors des conventions et des formules. Elle se déploie comme une sorte d’oiseau sauvage dans des ténèbres qu’elle ramasse autour d’elle, et dont elle se fait une sorte d’épais manteau.
L’ondoiement même du manteau est un signe si fort que sa simple palpitation suffit à signifier la sorcière et la nuit où elle se déploie. Cette nuit est en relief et en profondeur, et sur la perspective même qui part de l’œil, s’éparpille un merveilleux jeu de cartes qui est comme en suspension sur une eau. La lumière des profondeurs accroche le coin des cartes. Et des trèfles en profusion anormale flottent comme des ailes d’insectes noirs.
Les bas-fonds ne sont pas assez fixes qu’ils interdisent toute idée de chute. Ils sont comme le premier palier d’une chute idéale dont le tableau lui-même dissimule le fond.
Il y a un vertige dont le tournoiement a peine à se dégager des ténèbres, une descente vorace qui s’absorbe dans une sorte de nuit.
Et comme pour donner tout son sens à ce vertige, à cette faim tournante, voici qu’une bouche s’étend, et s’entr’ouvre, qui semble avoir pour but de rejoindre les quatre horizons. Une bouche comme un cachet de vie pour apostiller les ténèbres et la chute, donner une issue rayonnante au vertige qui draine tout vers le bas.
L’avancée de la nuit fourmillante avec son cortège d’égouts. Voilà à quel endroit cette peinture se place, au point d’effusion des égouts.
over het journal intime
-programma
pseudo-code van het programma:
gegeven:geste:
het pad van de primaire, spontane bewegingschrijfleeslus
: herhaling van de geste
die zich gaandeweg stabiliseert binnen de corridor van de gestecorridor
: het tijdruimtelijke vlak waarbinnen de geste zich herhalen kan zoals geprojecteerd op een 2D schrijfvlakjij, je
: een participant aan het journal intime
programma
het journal intime
is een dagelijks algoritmisch uitgevoerde handeling (functie
);
je wordt wakker
en je doet onmiddellijk dit (géén andere bewuste handeling ervoor): je beeldt jezelf een geste in eventueel gelinkt aan een woord of een frase
je neemt de blocnote en initieert de schrijfleeslus
je vocaliseert daarbij het woord of de frase
als je merkt dat de herhaling zich gestabiliseerd heeft tot een geste
neem je jouw vocalisatie voor minstens vier iteraties op
teken je de geste
je leest in een boek in een vreemde taal (eender welke, niet je moedertaal) tot je een fragment tegenkomt waarvan je denkt dat het kan dienen als 'titel' of 'benoeming' van de geschreeftekende schrijfleeslus
uitvoer van het programma:
– een potloodtekening met een titel in een vreemde taal
– een geluidsopname van vier herhalingen van 1 uitgesproken woord of frase in het Nederlands (met NL tongval)
– (optioneel) een commentaar in proza
de journal intime
routine
is een vrij exemplarisch, grafologisch NKdeE-onderzoeksprogramma.
de uitvoer ervan wordt hier gepubliceerd in het Publieke Domein
rev. dv@CGM