jt 123 – une sorte de ventouse posée sur l’ame – PUNTNEUS
WIE HEEFT NIET, … (1)
Wie heeft niet, te midden van bepaalde angsten, in de diepte van enige dromen, de dood ervaren als een verbrijzelende en wonderbaarlijke sensatie waarmee niets in de orde van de geest kan worden vergeleken? Iedereen zal deze ademsklim van de angst wel hebben gekend, waarbij de golven over je heen komen en je opblazen alsof je gedreven wordt door een onhoudbare balg. De angst die telkens groter, telkens zwaarder en van steeds dieper in je keel nadert en ebt. Het is het lichaam zelf dat de grens van zijn uitzettingsvermogen en kracht heeft bereikt en dat toch verder moet gaan. Het is een soort zuignap die op de ziel wordt geplaatst, waarvan de scherpte als vitriool over de laatste grenzen van het voelbare loopt. En de ziel heeft niet eens de uitweg om te barsten. Want dit uitzetten zelf is bedrog. De dood stelt zich niet tevreden met zo’n prijsje. Deze uitzetting in de fysieke orde is als het omgekeerde beeld van de vernauwing waarmee de geest zich over de gehele uitgestrektheid van het levende lichaam moet vastklampen.
Die adem, die daar hangt, is de laatste, echt de laatste. Het is tijd om de afrekening te maken. De minuut die zo gevreesd, zo geducht, zo vaak gedroomd is, is gearriveerd. Het is waar: jij gaat sterven. Je beloert en je meet die adem. En een immense tijd speelt zich helemaal tegen de limiet af in een besluit waarin deze zich niet spoorloos mag voltrekken.
Crepeer, hondengebeente. En je beseft heel goed dat je denken niet volbracht is, niet afgesloten, en dat je in zekere zin nog niet eens begonnen was te denken.
Het maakt niet uit. – De angst die op je valt verbrijzelt je tot in het onmogelijke, want je weet goed dat je moet overgaan naar die andere kant waarvoor niets in jou klaar is, zelfs niet dit lichaam, vooral niet dit lichaam dat je verlaten zal zonder ervan de materie, noch de omvang, noch de onmogelijke verstikking te vergeten.
En het zal zijn zoals in een nare droom waar je uit de plaats van je lichaam weg bent, en je het toch daarheen gesleept hebt en het je laat lijden en je oplicht met zijn oorverdovende indrukken, waar de uitgestrektheid altijd kleiner of groter is dan jij, waar niets je in het gevoel nog laat dat je vanuit een diepgewortelde aardse gerichtheid meebracht.
En dat is het, en dat zal het altijd zijn. Bij het gevoel van deze verlatenheid en deze onuitsprekelijke malaise, welk een schreeuw, het geblaf van honden in een droom gelijk, tilt er niet je huid op, draait er niet rond in je keel, in de verbijstering bij deze zinloze verdrinking. Nee, het is niet waar. Het is niet waar.
Maar het ergste is: het is wel waar. En samen met dat gevoel van wanhopige echtheid waarmee het lijkt dat je opnieuw gaat sterven, dat je voor de tweede keer gaat sterven (Je zegt tegen jezelf, je spreekt het uit dat je gaat sterven. Jij gaat sterven: Ik ga voor de tweede keer sterven.) en zie, je weet niet welk een humiditeit van ijzerwater, van steenwater of van wind je zo ongelooflijk verkwikt en je verlost van het denken, en je bent zelf aan het zinken, je zinkt naar jouw dood toe, naar jouw nieuwe staat van dode. Dit stromende water is de dood, en van het moment dat je er vrede mee neemt, dat je die nieuwe sensaties registreert, dan begint de grote identificatie.
Je was dood en zie nu leef je weer – MAAR DEZE KEER BEN JE ALLEEN.
WORDT VERVOLGD…
Antonin Artaud – uit L’ Art et la Mort (1929) [ARTAUD 1956, p.117-121]
vert. NKdeE 2020 – CC Free Culture License 4.0
- Artaud-vertalingen op deze website
- alle beschikbare NKdeE Artaud-vertalingen in een Word-document: Artaud2023.docx
commentaar en suggesties bij deze vertalingen graag naar dirkvekemans@yahoo.com
originele tekst
(https://ebooks-bnr.com/artaud-antonin-le-pese-nerfs-fragments-dun-journal-denfer-lart-et-la-mort/):
QUI, AU SEIN…
Qui, au sein de certaines angoisses, au fond de quelques rêves n’a connu la mort comme une sensation brisante et merveilleuse avec quoi rien ne se peut confondre dans l’ordre de l’esprit ? Il faut avoir connu cette aspirante montée de l’angoisse dont les ondes arrivent sur vous et vous gonflent comme mues par un insupportable soufflet. L’angoisse qui se rapproche et s’éloigne chaque fois plus grosse, chaque fois plus lourde et plus gorgée. C’est le corps lui-même parvenu à la limite de sa distension et de ses forces et qui doit quand même aller plus loin. C’est une sorte de ventouse posée sur l’âme, dont l’âcreté court comme un vitriol jusqu’aux bornes dernières du sensible. Et l’âme ne possède même pas la ressource de se briser. Car cette distension elle-même est fausse. La mort ne se satisfait pas à si bon compte. Cette distension dans l’ordre physique est comme l’image renversée d’un rétrécissement qui doit occuper l’esprit sur toute l’étendue du corps vivant.
Ce souffle qui se suspend est le dernier, vraiment le dernier. Il est temps de faire ses comptes. La minute tant crainte, tant redoutée, tant rêvée est là. Et c’est vrai que l’on va mourir. On épie et on mesure son souffle. Et le temps immense déferle tout entier à sa limite dans une résolution où il ne peut manquer de se dissoudre sans traces.
Crève, os de chien. Et l’on sait bien que ta pensée n’est pas accomplie, terminée, et que dans quelque sens que tu te retournes tu n’as pas encore commencé à penser.
Peu importe. – La peur qui s’abat sur toi t’écartèle à la mesure même de l’impossible, car tu sais bien que tu dois passer de cet autre côté pour lequel rien en toi n’est prêt, pas même ce corps, et surtout ce corps que tu laisseras sans en oublier ni la matière, ni l’épaisseur, ni l’impossible asphyxie.
Et ce sera bien comme dans un mauvais rêve où tu es hors de la situation de ton corps, l’ayant traîné jusque-là quand même et lui te faisant souffrir et t’éclairant de ses assourdissantes impressions, où l’étendue est toujours plus petite ou plus grande que toi, où rien dans le sentiment que tu apportes d’une antique orientation terrestre ne peut plus être satisfait.
Et c’est bien cela, et c’est à jamais cela. Au sentiment de cette désolation et de ce malaise innommable, quel cri, digne de l’aboiement d’un chien dans un rêve, te soulève la peau, te retourne la gorge, dans l’égarement d’une noyade insensée. Non, ce n’est pas vrai. Ce n’est pas vrai.
Mais le pire, c’est que c’est vrai. Et en même temps que ce sentiment de véracité désespérante où il te semble que tu vas mourir à nouveau, que tu vas mourir pour la seconde fois (Tu te le dis, tu le prononces que tu vas mourir. Tu vas mourir : Je vais mourir pour la seconde fois.), voici que l’on ne sait quelle humidité d’une eau de fer ou de pierre ou de vent te rafraîchit incroyablement et te soulage la pensée, et toi-même tu coules, tu te fais en coulant à ta mort, à ton nouvel état de mort. Cette eau qui coule, c’est la mort, et du moment que tu te contemples avec paix, que tu enregistres tes sensations nouvelles, c’est que la grande identification commence. Tu étais mort et voici que de nouveau tu te retrouves vivant, – SEULEMENT CETTE FOIS TU ES SEUL.
over het journal intime
-programma
pseudo-code van het programma:
gegeven:geste:
het pad van de primaire, spontane bewegingschrijfleeslus
: herhaling van de geste
die zich gaandeweg stabiliseert binnen de corridor van de gestecorridor
: het tijdruimtelijke vlak waarbinnen de geste zich herhalen kan zoals geprojecteerd op een 2D schrijfvlakjij, je
: een participant aan het journal intime
programma
het journal intime
is een dagelijks algoritmisch uitgevoerde handeling (functie
);
je wordt wakker
en je doet onmiddellijk dit (géén andere bewuste handeling ervoor): je beeldt jezelf een geste in eventueel gelinkt aan een woord of een frase
je neemt de blocnote en initieert de schrijfleeslus
je vocaliseert daarbij het woord of de frase
als je merkt dat de herhaling zich gestabiliseerd heeft tot een geste
neem je jouw vocalisatie voor minstens vier iteraties op
teken je de geste
je leest in een boek in een vreemde taal (eender welke, niet je moedertaal) tot je een fragment tegenkomt waarvan je denkt dat het kan dienen als 'titel' of 'benoeming' van de geschreeftekende schrijfleeslus
uitvoer van het programma:
– een potloodtekening met een titel in een vreemde taal
– een geluidsopname van vier herhalingen van 1 uitgesproken woord of frase in het Nederlands (met NL tongval)
– (optioneel) een commentaar in proza
de journal intime
routine
is een vrij exemplarisch, grafologisch NKdeE-onderzoeksprogramma.
de uitvoer ervan wordt hier gepubliceerd in het Publieke Domein
rev. dv@CGM