De tekst die Roland Barthes schreef voor de Catalogue Raisonée (La Connaissance – Weber, Brussel 1973) van het oeuvre van Bernard Réquichot is geen betoog of essay uit 1 stuk maar bestaat uit een verzameling autonome bestanddelen, gedachten bij het werk in de tekstuele gedachtenbak gegooid alwaar zij zelf een soort Reliquaire vormen voor de dode auteur.
De paragraaf waarin Barthes het literaire oeuvre van Réquichot ter sprake brengt draagt als titel ‘Faust’, maar die paragraaf gaat voornamelijk over het vermeende extremisme van BR als kunstenaar: volgens Barthes schrijft Réquichot zoals sommige Renaissance schilders ook ingenieur waren, architect of waterbouwkundige. Geen auteurshaar op het gelauwerde Bartheshoofd dat eraan denkt om Réquichot gewoon auteur te noemen. De betoonde collegialiteit voelt bekend aan.
Faust
De kunstenaar (laten we hem hier niet langer tegenover de amateur stellen): wat een ouderwets woord! Hoe komt het dat als we Réquichot zo noemen het woord zijn romantische en bourgeoisstank verliest?
Vooreerst dit: de schilderkunst van Réquichot vertrekt van zijn lichaam: het binnen van het lichaam werkt er zonder censuur; daaruit volgt deze paradox: dit oeuvre is expressief, het drukt Réquichot uit (Réquichot drukt er zich in uit, in de letterlijke zin, hij drukt de heftige kern van zijn innerlijke cenesthesie op het doek), en lijkt zo op het eerste zicht deelachtig te zijn aan een idealistische esthetiek van het subject (een esthetiek die heden fel wordt gecontesteerd), maar in een tweede beweging, omdat dit subject net werkt aan de afschaffing van het eeuwenoude onderscheid tussen de ‘ziel’ en het ‘vlees’, omdat hij zich inspant om een nieuwe substantie op de scène te voeren, een ongehoord lichaam, overhoop gehaald, gedesorganiseerd (geen organen meer, geen spieren, geen zenuwen, enkel vibraties van pijn en genot) is het dat subject zelf (dat van de klassieke ideologie) dat er niet meer is: het lichaam ontslaat het subject en de schilderkunst van Réquichot schaart zich zo bij de extreme avant-garde: dat wat niet meer te klasseren is en waarvan de maatschappij het psychotische karakter aanklaagt omdat het zo toch enigszins benoemd kan worden.
En, een andere reden om de “kunstenaar” in hem niet uit te wissen, Réquichot beschouwt zijn oeuvre, zijn werk – al zijn werk – als een experiment, een risico. (“Men moet niet schilderen om een oeuvre te maken, maar om te weten waar het oeuvre naartoe kan gaan”). Dit experiment heeft niets humanistisch, het gaat er niet om om de limieten van de mens te beproeven in naam van de mensheid; het was gewild autarkisch, het doel ervan bleef steeds het pijnlijke genot; en toch was het geen individualistisch experiment, want het behield – zij het door toevoeging – het idee van een zekere totaliteit: de totaliteit van de techniek vooreerst, waar Requichot alle technieken van de moderniteit gebruikte en herwerkte, waar hij er zich niet van weerhield een zekere mathesis van de schilderkunst te incorporeren en waar hij op geen enkele wijze dat wat zijn voorgangers hem konden leren negeerde; en samenvoeging van de kunsten vervolgens: zoals de schilders van de Renaissance vaak genoeg ook ingenieurs waren, architecten, waterbouwkundigen, zo heeft Requichot ook een andere betekenaar gebruikt: het schrijven: hij heeft gedichten geschreven, brieven, een intiem dagboek en een tekst met net Faustus als titel: want Faust is nog steeds de eponymische held van dit soort kunstenaars: hun kennis is apocalyptisch: zij vatten frontaal de exploratie van de techniek en de catastrofale destructie van het product aan.
Franse tekst:
commentaar
ik ervaar de toon van Barthes in de laatste alinea hier bepaald als getuigend van een meewarig dedain. hij veronachtzaamt het literaire werk van Réquichot ook letterlijk: hij doet het af als wat gedichtjes, een dagboek en een betitelde tekst terwijl de thesis van Claire Viallat-Patonnier* ons duidelijk leert dat de auteur Réquichot in een ware symbiose leefde met de schilder Réquichot, dat je geen van beide polen van het werk ten volle kan begrijpen zonder de wisselwerkingen, de transgressies van het ene in het andere te willen onderkennen. nu, daar heb je niet echt een doctoraatsthesis voor nodig om dat te zien, voor mij was zulks vanaf de eerste drie zinnen duidelijk. en alle teksten staan in hetzelfde Weber-boek, quand-même…
men kan het Barthes verder moeilijk kwalijk nemen, dat hij niet ziet dat de vernietiging van het klassieke subject de rechtstreekse resultante is van de ontologische crisis, dat het Zijn letterlijk sterft in het stervende subject dat Réquichot ten tonele voert en dat het werk van Réquichot ook voor Barthes onbenoembaar moet blijven, omdat het einde van de Kunst als Kunst voor hem niet te beschrijven is, hij kan niet zien dat de ‘extreme avant-garde’ geen voorhoede is van een nieuwe kunst maar dat het eerder de ‘agonisten’ betreft, zij die de doodstrijd van de Kunst als dusdanig beleven, of beter besterven.
het gaat ook nu nog effen duren vooraleer dat men door heeft dat er met de afschaffing van het Zijn en van de daaraan geallieerde Kunst er niets gebeurt dat niet al lang gebeurd is. het maakt alles een pak eenvoudiger, ja, maar dat is nu wat men tot elke prijs wil vermijden want hoeveel is er niet afhankelijk van de vermeende complexiteit die een beslagen, erkende Auteur nodig heeft, een waar Genie dat te midden van al het tumult de verzamelde maagden rond hem rustig en bedaard de zaken uiteenzetten kan.
maar hoe anders zou het nu al niet kunnen zijn als men die uitspraak van Réquichot – “Men moet niet schilderen om een oeuvre te maken, maar om te weten waar het oeuvre naartoe kan gaan” – ernstig genomen had, zoals hij gedaan werd, in volle ernst en niet als een bon mot voor de magazines: je komt zo uit bij het Neo-Kathedraalse dogma dat elke subjectbeleving ondergeschikt maakt aan de heilzame werking van het programma, het autonoom haar pad vervolgende oeuvre…
*Claire Viallat-Patonnier , Les dimensions de l’écriture dans l’œuvre de Réquichot. Etude d’un processus, Thèse pour l’obtention du Doctorat en Arts et langages, EHESS, Paris 2016
Dit bestand maakt deel uit van de Neo-Kathedraalse Lezing van het werk van Bernard Réquichot.
Een NKdeE-Lezing is een recyclageprogramma dat de nalatenschap van een overleden auteur publiekelijk bestudeert met het oog op een opname van de overledene in de Kathedraal als Kathedraal-Auteur.
- over de Réquichot-lezing
- het journal intime programma is de ‘motor’ van de lezing
- een verzameling losse Réquichot-notities
- NL-vertaling van het zgn. ‘journal sans dates’
- NL-vertaling van het Barthes artikel over Réquichot
- onderzoek naar de klanklyriek van Réquichot
- een beginnende Réquichot Bibliografie
- alle output van het Réquichot-programma op deze site voor zover ik het aldus tagde