// Requichot Rotbak dag 17 + paaskuikentje, verdunde houtlijm, haarlak
De tekst die Roland Barthes schreef voor de Catalogue Raisonée (La Connaissance – Weber, Brussel 1973) van het oeuvre van Bernard Réquichot is geen betoog of essay uit 1 stuk maar bestaat uit een verzameling autonome bestanddelen, gedachten bij het werk in de tekstuele gedachtenbak gegooid alwaar zij zelf een soort Reliquaire vormen voor de dode auteur.
De laatste afdeling wil Réquichot plaatsen als ‘kunstenaar’ en de eerste vraag daarbij betreft het overtreffen of voorbijsteken van de voorgangers in de kunstgeschiedenis, die erg lelijke na-oorlogse stuiptrekking van het ‘Verlichte’ vooruitgangsdenken waarbij de ene horde avant-gardisten de andere voorbijholt richting afgrond van de platte commercie.
de kunstenaar
wat voorbijsteken?
Moeten we Réquichot plaatsen in de geschiedenis van de schilderkunst? Réquichot zag zelf de ijdelheid van die vraag in: ” Denken dat Van Gogh of Kandinsky achterhaald zouden zijn stelt niet veel voor en hen willen voorbijsteken ook niet”. Dat wat men de ‘geschiedenis van de schilderkunst’ noemt is slechts een culturele opeenvolging en elke opeenvolging volgt een imaginaire Geschiedenis: de opeenvolging is zelfs dat wat het imaginaire van onze Geschiedenis uitmaakt. Is het uiteindelijk niet een vrij raar automatisme om de schilder, de schrijver, de kunstenaar in de rij van zijn soortgenoten te plaatsen? Beeld van een verwantschap dat eens te meer onverstoord het antecedent gelijkstelt met de origine: we moeten voor de kunstenaar een Vader en Zonen vinden, opdat hij de enen zou kunnen erkennen en de andere doden, twee rollen verbinden : die van de dankbaarheid en van de onafhankelijkheid: dat is wat men noemt ‘voorbijsteken’.
Hoewel, er is vrij vaak in een en dezelfde schilder een hele geschiedenis van de schilderkunst ( het volstaat om van perceptieniveau te wisselen: Nicholas de Staël zit in 3 cm2 van Cézanne). In de opeenvolging van zijn werken heeft Réquichot deze verteringsmars doorgevoerd: hij heeft geen enkel beeld overgeslagen en zichzelf op volle snelheid historisch gemaakt door middel van enkele bruuske desinvesteringen; hij ging dwars door die schilders die hem voorafgingen, omringden en zelfs volgden: maar die leerschool was niet artisanaal, hij had geen enkel meesterschap op het oog; het was eindeloos, niet omwille van mystieke onvoldaanheid maar door de obstinate terugkeer van het verlangen.
Misschien moeten we de schilderkunst zo lezen (ten minste die van Réquichot): buiten elke culturele opeenvolging. Op deze manier hebben we wat geluk om deze kwadratuur van de cirkel te kunnen volmaken: enerzijds de schilderkunst bevrijden van de ideologische verdenking die vandaag elk voorlaatste werk kenmerkt, anderzijds het zijn voetspoor laten van zijn historische verantwoordelijkheid (het bijzetten bij een crisis in de Geschiedenis) en dat is, in het geval van Réquichot, de deelname aan de doodstrijd van de schilderkunst. Door de som van deze tegenstrijdige bewegingen verkrijgen we daadwerkelijk een rest. Wat er rest is ons recht op het genot van het werk.
Franse tekst:
commentaar
de tragedie van Réquichot is misschien dat hij anti-kunst maakte die absoluut door de kunst diende gerehabiliteerd te worden omdat het echte werk van Réquichot zoals hij zelf uitdrukkelijk steeds weer zei een persoonlijk onderzoek was, dat niet echt gemaakt was om getoond te worden. Is Réquichot niet zoals zijn Faustus vooral de auteur van zijn eigen apocalypse?* we hebben daar niet over te oordelen, maar we hebben wel het recht om het werk van Réquichot te willen lezen als de volledig consequente expressie van Réquichot zelf en de hoogst interpretatieve en ongetwijfeld ideologische rehabilitatie zoals Barthes die hier deskundig uitvoert tegen te gaan.
wie enigszins vertrouwd is met mijn Neo-Kathedraalse ideologie ziet de bui al hangen natuurlijk: uiteraard zal de inauguratie van Réquichot als Kathedraal-Auteur voor ons betekenen dat hij onze standpunten inzake creativiteit en de wegrottende commerciële belangenbehartigingen die zich nog ‘Kunst’ laten noemen zo niet deelt dan toch al voorafschaduwt.
want wat wil het geval? het recht op genot van het eigen onderzoek, genot in de volle beleving van de eigen creativiteit, het pad dat Réquichot daarin aflegde, dat auto-destructieve Pad van de Wenende Nacht dat nooit zijn (natuurlijke) omslag in een dag heeft mogen beleven, dat waar Bernard Réquichot zonder compromissen alles op inzette, heeft uiteraard niks te maken met ‘ons’ recht op het genot om het werk te mogen consumeren, er ticketjes voor te kopen en lopen aan te schuiven aan het Centre Pompidou als betrof het de laatste nieuwe Peep-show.
het Neo-Kathedraalse burgerrecht op Vrije Lyriek heeft niks te maken met een Rubens Experience in gezinsverpakking compleet met ‘deskundige duiding’ van de ongetwijfeld geniale (mannelijke) auteur.
wat is het dan wel, als het niet het ‘culturele’ belang is, niet de ‘cultuurindustrie’ en niet het voer voor de ‘kunstkenner’? ah bon tout simple hein: de boodschap die Réquichot ons met zijn eigen lijdensweg (misschien ongewild) brengt is (onrechtstreeks, in onze lezing) die van het onontvreemdbare recht van iedere burger op haar eigen ‘auteurschap’, haar eigen creatieve beleving, haar eigen jouissance in het najagen van de eigen grenzen in de ongeremde expressie, de zielsverbonden beleving van het Gebeuren waarin elk individu verlossing kan vinden van het humane lijden aan onszelf.
en bij zijn uitoefening van dat recht, in de autonome praktijk die iedereen zichzelf zou moeten kunnen toe-eigenen, is het belang van een Kathedraal-Auteur niet dat hij beter, straffer of genialer zou zijn dan de 8 miljard andere auteurs op deze planeet: haar/zijn belang bestaat er louter in dat zij als exemplarisch activist de ander middelen aanreikt, mogelijkheden, voorbeelden en dat haar eigen werken zoals zij gebeuren een voorbeeldige en daardoor troostende oplossing worden van het persoonlijk lijden, van het ego waarmee zij zich net als eenieder behept weet, want elke volledige expressie van dat ego is er meteen ook de oplossing van: de voorbeeldige dissolutie van het ik is nu eenmaal de ene grote auteursplicht van elke Kathedraal-Autrice van bij het prille begin van haar roeping als Novice tot lang na haar postume Benoeming: het is als Niemand dat je telt.
zulks is uiteraard voor elke ‘Kunst’-beleving totaal onaanvaardbaar en daarom is het werk van Réquichot voor ons ook onmiskenbaar uiterst doeltreffende anti-Kunst. want hoewel Réquichot zeer duidelijk door de deur van de Kunst tot ons is gekomen is hij zoals de Semiramis in zijn Faustus** door het raam eraan ontsnapt.
spijtig, en het hoefde niet misschien, maar ’t is nu eenmaal zo gebeurd. en zoals steeds is het enige doeltreffende antwoord op de waarom-vraag: het zal ons leren…
*”Ah la jouissance d’être l’ auteur de sa propre apocalypse!”, REQUICHOT 2002
p. 37
** “Sémiramis de sa fenêtre par les yeux volait dans la ville, car si par la porte on entre, par la fenêtre on s’ échappe”, REQUICHOT 2002
p.39
Dit bestand maakt deel uit van de Neo-Kathedraalse Lezing van het werk van Bernard Réquichot.
Een NKdeE-Lezing is een recyclageprogramma dat de nalatenschap van een overleden auteur publiekelijk bestudeert met het oog op een opname van de overledene in de Kathedraal als Kathedraal-Auteur.
- over de Réquichot-lezing
- het journal intime programma is de ‘motor’ van de lezing
- een verzameling losse Réquichot-notities
- NL-vertaling van het zgn. ‘journal sans dates’
- NL-vertaling van het Barthes artikel over Réquichot
- onderzoek naar de klanklyriek van Réquichot
- een beginnende Réquichot Bibliografie
- alle output van het Réquichot-programma op deze site voor zover ik het aldus tagde