vrij naar Kamiel Choi en Harmen Verbrugge, PleePoeten
Aan de rand bulkt het naamloze: de melaatsen
schieten er op met de vaart van het rot in beton.
Zij geuren en blaken als drogende drek in de zon
tussen gevels die klagen en kermen weerkaatsen.
Kijk, daar heb je Choi die zomaar langs komt lopen.
Hij heeft in zijn tas een buidel stinkend verval.
Hij briest van de kou, en krabt aan een bal:
wie wil er nu nog sonnet van hem kopen?
Wakker hij droomt van een bordeel zonder muren
waar iedereen iedereen pakt gans de nacht:
het is hem te machtig dat dit nog moet duren.
De draad hier hangt slap tussen twee lege polen:
de koude ondode houdt stroomloos de wacht
en klutst bij min zes met verlopen symbolen.