haar valse munt was foute mengeling:
ik hield ze draaiende in mijn mond;
de karteling werd van mijn wezen rand,
niets viel er nog in enig vast verband.
ik gaf haar dus dat woord terug, het hangt
aan oorlel #1 als bel te blinken: ja, wie
wou er verder nog om waarde wolken?
wie weet er nog wat toen niet deerde?
wie houdt er deze aarde vast als goed?
wie zet er dan beweging in de daden?
wie wekt er straks nog vreugde bij het falen?
mijn tong roert om en om en tandeloos beslis
ik niets: gemis, gebrek beheerst niet wat ik ben
want naast mijn liefde heerst volstrekt het niets.