voor k.j.
er zijn de dode handen in mijn handen die haar handen waren
er is het ros dat rest van de chrysanten,
er zijn de wiegeliedjes die verwaaien in de wind
er is de stilte als de vogels zwijgen, er is het donker midden in de zon
er komt een trein voorbij, ik hoor gebeente kraken
er is de dag die huizen tekent, straten aflijnt naar het lege plein
er is de hoop die het heden als uit een asla in een sneeuwstorm ledigt
er is de hoop die uit de jaren alle dagen schrapt,
ik kom er, denk ik, ik kom er niet,
ik kom er nooit voorbij.
er is daarvan het slot, moment, het lot, verlaten voor de eeuwigheid
er is het trage tellen tot het niets van tijd
er is mijn wachten zonder wil of strijd
en dan gebeurt van nergens ooit een ranke anjer
en dan gebeurt er uit het reinste zwijgen
dan gebeurt er in dit niets van mij
dan scheurt het echte uit de vliezen van de spijt
dan gebeurt er als een teêr bewegen op geprevel
als een wrede wenteling van leed
tot nieuw heringedeelde wereld
jij.