1.
Er welt nu
toch een traan, de vaart
lijkt uit het vegen weg.
Haar ziel verpatst haar ziel
aan objectieven: prikjes
op de markten van plezier.
Ze hult zich lachend in Kasjmir.
Een huilebalk op naaldhakken, blind
te stampvoeten staat in het hooi, het rubber
in aanslag. Stond. Daar. Die bibberkont.
Alleen de koude op haar tong
was niet gelogen.