De wereld is de wereld is de wereld niet,
want deze leegte kent de wereld niet, zo
ledig is hij niet. Zij vlamt, zij dooft, haar ster
doorschiet het zwart met knipperflits:
snijwerk, bot door hals en polsen. De lach
versplintert in gefonkel glas en ijs. Het wijzen
is nagels koude die zij door de ogen drijft.
Het wil breken, dit weerlichten verlaten. Weg
is het deinen dat het kende van haar longen
nu zij in het vel wordt herschreven, tekst
die woord na woord haar adem sist, snee
na snee, haar stottert letterlijk haar nee, en nee, nee,
nee: zij verzweert op elke plek waar ze het jaren kuste,
jaren dat er stem was, lucht en roze lippen, mond.