zijn demon giert alom in spleten en in kieren.
hijzelf gelijkt een lijk dat in zijn bed zijn
bed niet kent, zwevend tussen zware dekens
droom en krachteloze daad. herinneringen
vangt en plakt hij zwart op alles wat beweegt.
een stem morst zerpe wijn en wilde haren
dansen leeg om hem. het gekochte gelaat
toont hem de hel die gratis open stond. macht
verheft zich tot een macht van niets
in haar die braakt en hem op hem verstrooit.
ochtendlijk het lijf ligt afgestroopt, zijn leer
is nu gelooid. de weg was woord, lag klaar
van in de wieg. de mond ontbrak, ontstond
toen zij haar takkentong in letters stak. kraakt
luid de dode godenstem: ‘waar hij gaat, is hij‘
voortaan het Zijn is van gebeuren de expressie
[deze tekst maakt deel uit van het NKdeE Heraclitusprogramma: ‘Heraclitus lezen’ (1999-heden)]