Categorieën
gignogram Harusmuze Kathedraalse Leer LAÏS 0 NKdeE Emblemata

thuiskomen in het schrift

wat duiding bij de verhouding tussen beeld en tekst in de NKdeE schrijfprogramma’s

Het woord ‘embleem’ komt van het Grieks ‘emballein’ (iets ergens in of tussen gooien/plaatsen); het was oorspronkelijk de benaming van decoratief inlegwerk in vloeren, op vazen en meubels..
De emblemen, vooraleer zij als tekst-beeld combinatie echte autonome functies kregen in de emblematamode (na het overweldigende succes van het Emblematum Libellus van  de Italiaanse jurist Andrea Alciato vanaf 1531) waren dus eerst gewoon versieringen, decoratieve prentjes bij de tekst. Pas toen de toverformule eerder toevallig aansloeg werd het genre geboren.
Bij de productie van die embleemboeken waren de prenten duidelijk veel duurder in aanmaak dan de teksten. De houtgravures waren zeer kostelijk in aanmaak en ze  werden opgebouwd uit herbruikbare onderdelen om de kosten te drukken. Sommige prenten werden ook meermaals gebruikt met totaal verschillende teksten. Hélène Diebold geeft in haar boek ‘Maurice Scève et la poésie de l’ emblème’ een zeer degelijk verslag van de verhoudingen tussen de mensen die bij zulk een productie betrokken werden en het was zeker niet altijd de auteur die het laatste woord had over het uiteindelijke product.

https://classiques-garnier.com/maurice-sceve-et-la-poesie-de-l-embleme.html

Waarom vertel ik dat allemaal? wel met name in het Harusmuzeprogramma is die oude embleemvorm een duidelijke inspiratie, een hertaling zelfs van (hopelijk) de betovering die er destijds uitging van die nieuwe publicatievorm en het doelbewust aanwenden van beeld-tekst combinaties bij de ontwikkeling van een schrijfpraktijk in de overgesatureerde online informatiestroom.
Nu, de analogie tussen die oude emblemen en mijn huidige programma’s is enkel vol te houden/relevant als je de verhoudingen tussen de objecten in de boekcultuur omzet in verhoudingen tussen activiteiten, processen, programmaverloop in mijn I/O schrijf- en leescultuur.
Je moet die vastzittende concepten wat dynamiseren zoals de Kathedraalse Gignomenologie het Zijn vaarwel zegt en de ontologie in beweging zet. Een object is in mijn denken altijd slechts een leeg kader, een noodzakelijk kwaad, een louter technisch benodigde ‘handle’ om een levend proces programmatorisch te benaderen, om het in een beheersbaar handelingsverloop te leggen en het daar ook meteen weer los te laten.

Aldus, bij het Harusmuzeprogramma wordt niet het product, de tekening maar de tekenactiviteit ingepast in de schrijfactiviteit en gaat het specifieke van de activiteit haar stempel drukken op het verloop van het schrijfprogramma (de auteur als testcase, in casu ik) 

Bij het Harusmuzeprogramma  is het tekenen duidelijk de hoofdroutine : ’s avonds wordt er een digitale ‘sketch’ op de Adobe app op het android-tablet gemaakt en ’s morgens neemt de ‘ouderwetse’ tekening het avondwerk als input. Pas dan wordt er middels een I Tching meditatie gezocht naar een ’titel’ voor de tekening, een tekstueel ‘besluit’ dus aan heel het proces. De digitale sketch krijgt ook wel steevast een ‘comment’ mee (in Java-stijl, met twee schuine strepen) wanneer die gepost wordt op de sociale media, maar het is duidelijk dat ook in deze huishouding de hoofdmoot van de investering in tijd naar het tekenen gaat.

Bij verdere vergelijking met de functie van de emblemen in het lopende Neo-Kathedraalse Scèveonderzoek zal later blijken dat het specifieke  embleemgebruik bij Scève soortgelijk is met die in het Harusmuzeprogramma: er is in beide gevallen sprake van een ‘grafische’ denktrant die doorgetrokken wordt in de semantiek van de teksten en (in mindere mate) ook omgekeerd.
Het meditatieve aspect van beide praktijken zal hierin van doorslaggevend belang zijn (zie daarvoor het boek van Michael Giordano) want ook bij Scève zijn de emblemen vaak het vertrekpunt voor een tekstueel verder gezette meditatie en is Délie zelf als muze ook voornamelijk een richtpunt in de contemplatie, zoals de ondertitel van het werk al aangeeft, een idool. De visualisering staat dus in dienst van de contemplatie en de tekst poogt deze contemplatie op navolgbare wijze te representeren.

https://books.google.be/books?id=yyLcbGLWi6YC

Bij het Gedicht van de Dag programma en ook op LYRIEK heeft de noodzaak aan een dagelijks prentje (teksten worden in de hectische netomgeving niet meer gelezen of aangeklikt als er geen prentje bij staat) gezorgd voor meer afstand tussen het schrijf- en het tekenproces, in die mate dat er soms/meestal geheel geen verband meer lijkt te bestaan tussen wat geschreven wordt en wat op welke wijze dan ook al prentje geproduceerd wordt.

Het is vrij evident ( in de tekeningen) dat het asemische schrift in deze praktijken een cruciale brugfunctie heeft omdat enkel daar het gesturale als ontmoetingsplaats tussen schrijven en tekenen kan worden ingericht, de asemische praktijk is niet minder dan een import- en exportmodule in het geheel van het programmaverloop, een module die dusdanig zal moeten worden ontwikkeld dat ze garant kan staan voor een overdracht zonder gegevensverlies (een quasi onmogelijke opdracht).

Te technisch allemaal voor u? Wel taal=techniek, dat is nu eenmaal nooit anders geweest en het is voor de Neo-Kathedraalse praktijk een evidentie dat een hedendaagse schrijfpraktijk streeft naar een actuele techniek en dat je dus als auteur je handen moet vuilmaken in die techniek. 
Dat geldt niet alleen wat betreft de noodzakelijke kennis van actuele media, vlot werken met CMS-systemen zoals WordPress en de zelfredzame uitbouw van een promotiestroom in de sociale media, die hedendaagse schrijftechniek is en blijft (verrassend genoeg) in de eerste plaats ook verbonden met het handschrift.
Het zal menige wenkbrauwen doen fronsen, maar het belangrijkste gevolg van de IT-revolutie blijkt voor het (literaire) schrijven niet de toepassing van allerlei high tech op haar praktijk te zijn, maar het vrijkomen van haar primaire ontwikkelingsstadia voor het creatieve domein: het handschrift dat bevrijd wordt van haar plicht om te ‘betekenen’ zoals indertijd de schilderkunst door de fotografie bevrijd werd van haar noodzakelijke mimesisfunctie.
Bij de ontwikkeling van deze nieuwe autonomie van het handschrift zoeken we dan weer wel onmiddellijk aansluiting bij het IT-gegeven: naar equivalentie met de code als gemeenschappelijke locus voor alle ‘artes’ (alles wordt bestand, muziek, grafiek, de letteren, film alles =code) ontdekken we dat we het handschrift ook kunnen inrichten als ‘coderingsplatform’ voor het lyrische, de ‘vrije’ gedachte, waarbij de vrijheid slaat op de benadering van het denken als beweging, als gebeuren, zonder dat het in (tekst)objecten dient gemortificeerd te worden in de stasis van het Zijn.
De NKdeE voorspelt hier met hopelijk veel wantrouwen wekkende poeha dat de oude droom van het gesamtkunstwerk zich, alle multi-mediale inzetten ten spijt en  op geheel onverwachte wijze via het schrift zal manifesteren. NKdeE voorspellingen, weet u,  zijn eigenlijk doodsaaie statements van het onvermijdelijke in een reeds geheel voltrokken evolutie, maar we dienen hier te voorspellen dat het nog wel effen zal duren vooraleer men de onvermijdelijkheid daarvan kan plaatsen in een minstens rationeel ogend betoog…

Okè, dat volstaat wel zo.

Van deze ontwikkeling maken we nu het experimentele stadium mee, maar de eerste onderzoeksresultaten wijzen er al op dat de praktijk van de asemische schriftcodering  zorgt voor een serieuze boost in het esthetisch genot en in het algemeen een heilzame werking heeft op de geestesgesteldheid van de beoefenaar. Al schrijvende komen we thuis, we vinden onze roots terug in onze handen.

Het menselijk bewustzijn is immers in onze visie niet enkel te localiseren in het brein, het menselijk bewustzijn is ook vooral een ‘handig’ bewustzijn en de taal zal daardoor altijd met het schrift, het kribbelen, verbonden blijven, hoe clean of complex onze omgang met de lopende code ook verder wordt uitgebouwd. als we voorbijgaan aan dat manuele, aan het intuïtieve van de gestiek, verliezen we ook het verschil dat het verschil maakt t.o.v. de artificiële intelligentie en maken we wellicht op termijn al onze activiteit overbodig, enfin dat is mijn mening daarin, maar het weze gezegd, dat is een gelijk waar ik maar al te graag vanaf zou willen omdat de kans nu eenmaal zeer klein is dat mijn onderzoek en de ingenomen standpunten ooit serieus zullen worden genomen. Ik kan het, samen met u dan weliswaar, hoe dan ook schudden met mijn gelijk.

Wij denken te kunnen leven in wat wij planmatig kunnen vatten maar we vergeten daarbij dat het vatten een gebaar is van onze handen. we kunnen de onontkoombaarheid van onze besluiten bewijzen maar wie wijst er naar wie? Ach, de ideologische retoriek ligt hier erg verleidelijk en letterlijk voor de hand, maar wat haalt dat uit? Ik denk dat enkel het tonen van een werkende praktijk enige overtuigingskracht kan bezitten en aangezien de praktijk sowieso uiterst aangenaam is zou ik enkel mijn tijd verdoen met u op schalks beredeneerde wijze te willen overtuigen van het potentiële belang van deze zaken.

Het NKdeE schrijfprogramma probeert op die manier haar zeer bescheiden bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van sensibiliserende vormen van creativiteit, sensibiliserend in die zin dat het een praktijk betreft die bevorderlijk is voor de mens in geheel zijn zintuiglijke verbondenheid met en in de wereld, voor zijn geestelijke gezondheid dus, want overal waar die verbondenheid zoekt, raakt zien we sinds de eerste aliënerende effecten van de werking van het geïndustrialiseerde kapitalisme tot in onze hyper gemediatiseerde tumulten het geestelijk lijden van de mens als een trieste constante, samen met de daaruit bijna rechtstreeks voortvloeiende extreme vormen van agressie en geweld, verdrukking en veronachtzaming van de zwakkeren, enfin alles wat wij ‘onmenselijk‘ plegen te noem in ons al te menselijk gedrag.

Geef een reactie

This website uses the awesome plugin.