[1]
opgekropte tranen barsten uit de droogte
in het verwelkende hoofd zwelt de mondholte
een vette kikker met purperen brulwoorden
woelhanden verscheuren duister verdriet
stompe bijlen treurnis hakken gestaag de lagen
adem uit een lijf dat stil
wil liggen rot omarmen
[2]
een vinger die haar lippen met genot ontroerden
wijst: het bot steekt slijmerig uit het nicotinerot
wreed en zoet de teugen snoeren hem de mond
vullen doorslikken vullen doorslikken
keer na keer als hij alles denkt gehad te hebben
komt zij terug met streling,
wimpers vol herinnering
[…]