orgelpunt op de glasrand:
het kraakt in je ogen, breekt
je open, alle zuurtjes zingen zoet
haar tingeling, van hoe je ooit
in haar begon, jouw leed tot deel
van haar bedwong. haar lijf bezong,
o wat was de maan zo vol, de acht van die nacht
staat voor eeuwig in mijn bril. zei je.
er is hier, een slok,
er nijpt iets op het niets,
en ook het zand glijdt uit je hand.
je haar groeit door alsof jouw mening
de doodstoon keert weldra
de noten om. orde komt er,
sowieso
coda, netjes,
mettertijd.