3.
aan valsheid geen gebrek in de geschriften .
de dagen lengen niet bij winteruur. er is iets
niet. jij niest. leg je neer. verleg snel je ziel naar
onaangetaste plekken in je lijf. blijf jij. verstijf
desnoods, maar raak niet mij. doods als de armen
waarmee je mij inlijfde, zo zijn wij geworden,
met hun zwarte lijken rottend op het strand,
terwijl wij zonnen hadden kunnen zijn.
nosferatu. uit de toekomst stormt een zee
van afschuw op ons af. het zullen wij zijn die
het hebben gedaan. onderdanig buig ik
voor het lege van uw nijd, hoe behoeftig u de haat
belijdt. ik droom mij uit alsof ik branden kon, en
even geniet ik van de illusie dat ik nu tenminste –
maar uit is geen bestand, het vat slechts alles samen
als een misverstand. vergoelijkt typ ik mij online,
de letters ‘i,k’ branden door het scherm: waar zijn
dan die bladen van het ondergaande Avondland?
23/07/2009 – rev. 25/10/2018