VAL
Argumentum : tabuerant cerae : nudos quatit ille lacertos, remigioque carens non ullas percipit auras, oraque caerulea patrium clamantia nomen experiuntur aqua, quae nomen traxit ab illo. (Ovidius. Met. VIII)
Het is al weg van hem. Een eiland
ligt met honingraat van straten
ver beneden jou in zee geplakt.
De mensheid faalt. Cirkels kan je
met een passer trekken. Goden lachen
niet. De armen klikken in een raderwerk
van lucht, de vingertoppen gloeien
en de borstkas hijgt in spitse bogen
hogerop. De weg valt weg. Je bent
van hout en elke nerf brandt uit.
Een arm zwaait naakt, de mond verstijft,
het masker schuift weg. Een hand trekt
zijn naam in brede strepen blauw
uit het scheurende net van de longen.