Categorieën
asemisch Grafiek Kathedraalse Leer lyriek Proza

of/of (3)

pamphlet.jpg
dv 2018 – “asemic pamphlet calling for action against the terrifying increase of prostitution in the arts of ever younger gestures (to further the cause deposits can be made on my IBAN account BE22 7340 2968 5847 BIC KREDBEBB)” – bister, crayon & chalks on Source paper A4 – €22,49

Noot betreffende dit tekstuele gebeuren: Ik heb over Kierkegaard ook alleen maar wat Wikipedia en het boekje uit de reeks ‘Kopstukken uit de filosofie’ gelezen, en van hemzelf enkel vluchtig ‘De Herhaling’, dus een ‘kenner’ ben ik zeker niet. Maar het boeit mij dus ik lees graag verder, samen met u, als u dat wil en zo u mij het getater erbij vergeven kan. De lezing is een ‘Kathedraalse lezing’ wat inhoudt dat ik al lezende de Neo-Kathedraalse elementen uit het gelezene uitlicht en hier ‘afschrijf’, zoals je een investering afschrijft in uw bedrijf.

*
*    *

Kierkegaard’s A hanteert een dichotomie geest-zinnelijkheid waarbij de geest haar onmiddellijke (niet-gemediëerde) uitdrukking vindt in de taal en de zinnelijkheid in de muziek (van Mozart). De taal wordt ‘klassiek’ (zuiver, perfect) als expressie van de geest als alle zinnelijkheid eruit (klank, uitspraak, signifiant) eruit lijkt te verdwijnen als de toegesprokene/lezer enkel de geest bij monde van de schrijver/spreker waarneemt.

De ’taal’ van de muziek is klassiek-perfect als de beweging ervan samenvalt met de beweging van de begeerte (die is dan zoekend-dromend-begerend in haar drie stadia, een pure Hegeliaanse Aufhebung.
Het ‘onuitsprekelijke’ van de zinnelijkheid/muziek is een gevolg van de onuitsprekelijkheid van de beweging omdat de loutere zinnelijkheid enkel kan worden opgehouden door de zinnelijkheid van de taal.
De Geest beweegt niet, de geest is, dus taal is geen mortificatie ervan want de Geest is een Ding (een soort eeuwig superding). Dus hoe fijnbesnaard hij ook de zinnelijkheid in haar bewegen weet te beschrijven, zijn bewegingsgevoeligheid houdt op als het terrein van de geest betreden wordt.
De Geest, door haar incarnatie in Christus ‘veroorzaakt’ wel de beweging van de zinnelijkheid (God als onbewogen beweger, het goddelijke in ‘agambiet’ bepalend Binnen buiten het humane), het Christendom verzelfstandigt de zinnelijkheid op een manier die het ontstaan van de muziek mogelijk maakt (volgens K.’s A is er geen sprake van muziek bij de Grieken ofzo, de muziek is ontstaan in de ME dankzij het Christendom. tja, pech è, sullige rest van de wereld).

Dit alles ligt vervat ergens op p.87 in het origineel, p.103 in de vertaling, waar hij zich beklaagt dat het tweede stadium van de zinnelijkheid, verpersoonlijkt door de figuur van Papageno in De Toverfluit, niet in woorden te vatten is:

“Het is te onmiddellijk om in woorden te worden vastgehouden. […] Men zou mij kunnen tegenwerpen dat het überhaubt onmogelijk is om iets onmiddellijks uit te spreken. In zekere zin is dat ook volkomen juist, maar om te beginnen vindt de onmiddellijkheid van de geest haar onmiddellijke uitdrukking in de taal, en voorts blijft die, voor zover er zich door het toetreden van de gedachte een verandering mee voltrekt, toch wezenlijk dezelfde, juist omdat ze bepaling van de geest is. Hier daarentegen gaat het om een onmiddellijkheid van de zinnelijkheid, die als zodanig een heel ander medium heeft, waarbij dus de wanverhouding tussen de media de onmogelijkheid absoluut maakt.” (ISBN 978 90 8506 4787, p.103)

De ‘gedachte blijft wezenlijk dezelfde’ bij Kierkegaard omdat de gedachte gedacht wordt als een ding, een iets dat een identiteit heeft, een geheugenplaats, een pointer. De gedachte is en blijft voor K ‘bepaling van de geest’. Dezelfde fictie van het ding als in het object-georiënteerd programmeren, dezelfde fallische ‘betekenaar’, dezelfde illusie die er oorzaak van is dat we op deze manier nooit een kunstmatige intelligentie zullen kunnen vatten, laat staan er een ‘maken’.

Want de gedachte is geen ding, het denken is niet, het denken gebeurt. Je kan op een gedachte ook niet terugkomen, je kan een gedachte niet ‘echt’ herhalen, de herhaling herhaalt enkel zichzelf, een subsisteren van de fictie van het existeren.

En in de zinnelijkheid is er enkel beleving van de zinnelijkheid, een gebeuren, een beleving die wij willen afzonderen van het de beleving van het denken omdat ons dat nou eenmaal goed uitkomt, want dan kunnen we de zinnelijkheid ‘vrij’ laten, dan kunnen we zelf ‘vrij’ zijn en voor het overige toch de fictie van de rationaliteit hoog houden, dat we echt wel rationele wezens zijn.

Maar de mens is geen rationeel wezen, al was het alleen maar al omdat het sowieso al geen wezen is: de mens gebeurt.

Zie je: er is totaal niks mis met de dingen en het feit dat ze voor ons noodzaak zijn, dat we de dingen en het zijn nodig hebben om te functioneren. Waar het mis gaat, waar het soms faliekant maar vooral altijd vermijdbaar mis gaat is daar waar we beginnen te denken dat de dingen echt bestaan en dat we ze kunnen hebben, of godbetert dat we zelf een ding kunnen Zijn.

Er is niks mis met fictie, omdat fictie – en de Rede is een soort hyperfictie –  uiteindelijk het enige is wat we hebben, we hebben de fictie ook broodnodig. Maar je mag nooit ofte nimmer vergeten dat het fictie is, anders krijg je vroeg of laat fatale klappen van het Echte, van het Gebeuren Zelve….

*
*    *

Op de volgende pagina wordt in wat A zelf een parenthese noemt, duidelijk waar voor A (en vermoedelijk ook voor K ) de grens ligt. Er wordt gerefereerd naar het gebruik van muziek als een middel dat kan worden ingezet om krankzinnigheid te genezen.

Ik citeer deze parenthese omdat nergens het beeld van het bewustzijn dat een auteur heeft duidelijker te zien is dan in zijn commentaar op een ‘ziek’ bewustzijn. Dan kan de auteur immers alle voorzichtigheid laten varen en recht voor de raap vertellen ‘hoe het zou moeten zijn, hoe het hoort te zijn’. Het is precies deze ‘ought’ die volgens rationalisten als Negarestani in hen typerende sloganeske passages voortdurend verward wordt met wat het ‘is’. Dat klopt ook denk ik, die kritiek, enkel: het zijn is net zo goed een fictie als het ideaal. Negarestani verlegt terecht de kritische grens van “het is zo omdat het zo hoort te zijn” naar het uitgezuiverde “het is zo omdat het niet anders kan zijn” . Maar dat is ontoereikend. Het is niet zo omdat het niet anders kan maar omdat het zo gebeurt want het is helemaal niet. Als het niet anders kan en toch gebeurt het niet, dan schort er wat aan het zijn en niet aan het gebeuren. Je zal zeggen, maar wat win je toch met heel die anti-zijn hetze? Het antwoord is reuze evident en tweedelig :
–  je wint alle mogelijkheden van het niet-humane dat je in het gebeuren niet kan vatten omdat het buiten het bereik van het technische zijn valt, maar wel kan beïnvloeden, omdat het gebeuren zelf wel waarneembaar is
je wint aan klaarheid omdat je het gebeuren dat in wezen altijd simpel is doelgericht en efficiënt kan scheiden van de complexiteit van het technische zijn, een complexiteit die in de expressie zit en dus transponeerbaar / translateerbaar in de perceptie en dat vooral ook berekenbaar is, dus het is complexiteit die je met gemak kan overlaten aan de (quantum)computer…

Maar goed,  K’s A dus, over muziektherapie:

“Men heeft muziek gebruikt om krankzinnigen te genezen: men heeft ook in zekere zin zijn doel bereikt, en toch is dit een illusie. Als namelijk de krankzinnigheid een mentale oorzaak heeft, dan is die altijd daarin gelegen dat het bewustzijn zich op een of ander punt verhardt. Die verharding moet overwonnen worden, maar wil ze overwonnen worden, dan moet men precies de tegengestelde weg volgen aan degene die naar de muziek leidt. Maakt men nu gebruik van muziek, dan bewandelt men precies de verkeerde weg en verergert men de kwaal, ook al lijkt de patiënt van zijn krankzinnigheid genezen.” (ISBN 978 90 8506 4787, p.104)

Ik waag mij hiermee vanwege mijn zo goed als totale onwetendheid op zeer dun ijs, maar mijn hals is toch niks waard dus nihil obstat. De passage zal bij menig lezer, denk ik, als uiterst duister overkomen. Nu heb ik wegens mijn doorgedreven praktijk van het eigenhandig redigeren van eigen teksten wel wat ervaring met ‘duistere passages’: dat zijn negen op de tien passages die getuigen van duister en dus fout  denkwerk of van wegmoffelwerk. Wel ik vermoed hier bij onze A toch iets van die aard, en de denkfout zit ‘m medunkt in  het al te letterlijk doordenken op de gebruikte metafoor.

We gaan er Kierkegaard niet van verdenken dat hij als psycholoog er eentje is van het karikaturale 19de eeuwse typetje met de schedelboor. Als hij dus spreekt van een ‘verharding’ is en blijft dat beeldspraak: de denkwegen zijn ziek, stram en niet meer soepel, dat soort ‘verharding’.

Maar toch: wat doet de muziek dan met die verharde wegen? Wel, net voor deze passage wordt gezegd dat de muziek het bewustzijn verlicht omdat het boze gedachten kan verdrijven. Deze boze gedachten zijn het dan allicht die de krankzinnigheid verklaren die optreedt naar aanleiding van de ‘verharding’. De muziek ‘omspeelt’ en omspoelt dus blijkbaar deze boze gedachten en de onderliggende verharding. De muziek geneest omdat ze de symptomen wegneemt (de boze gedachten) , maar ze laat de oorzaak intact, namelijk de ‘verharde wegen’.

Kierkegaard neemt dus geenszins de verharding letterlijk, maar de denkwegen klaarblijkelijk wel, want die kent hij een bestaan toe, los van de boze gedachten. Foei Søren toch, denk je misschien, maar ik vraag mij luide af in hoeverre hedendaagse psychologen niet op soortgelijke wijze de inhibitie een ‘bestaan’ toekennen los van de gedachten zelf, en van daaruit met monsterlijk destructieve medicatie het ziekelijke ‘obstakel’ te lijf gaan. Hoezo zou een door muziek genezen patient slechts schijnbaar genezen zijn als zijn gedachten terug de weg van de beweging en de openheid hebben gevonden en niet verder de oude ‘wegen’ volgen van de destructie en de mortificatie?
Omdat die er nog moeten ‘zijn’, misschien? Maar er moet helemaal niks en zeker niet zijn.

Aldus wordt menig krankzinnige gedwongen om het comfort van zijn waanzin te ruilen voor een waanzin die werkt zoals het hoort, want het is wat is, toch. Laat mensen toch gebeuren zoals zij zich laten gebeuren willen en zet enkel hun gebeuren op een spoor dat wegloopt van de dood in plaats van er recht naartoe!

Maar bon, soit, ook dit is slechts, zoals bij Kierkegaard, geheel terzijde.

DE BOER VAN HORATIUS*

Rustig staat de boer
te wachten tot de rivier
klaar is met stromen.

—> lees meer over Kierkegaard in de reeks ”of/of”

*op deze bladzijden citeert Kierkegaard ook uit de Brieven van Horatius “rusticus exspectat, dum defluat amnis” (Epist. I,2 v.42): “de boer staat te wachten tot de beek nu eens eindelijk uitgestroomd is”, een ready-made haiku if ever there was one, maar het illustreert bovendien ook treffend Whitehead’s ‘fallacy of misplaced concreteness’ dat eigenlijk het leitmotif is van dit getater bij Of/Of van de meesterlijke Deen

Geef een reactie

This website uses the awesome plugin.