Homeros was een sterrenkundige, verzon hij nu
als grootste deugd en wat geschreven stond,
bevreemdde hem niet meer. Hij beval haar
ten huwelijk en spon zich diep in haar:
een lila toverbol in slierten uitgezaaid,
een ritselen, gesluierd rond haar hals,
dat terminaal haar doordeweeks geklets
verbond in delicaat geraas, een gaas
met perspectief op wat er was, geweest
moet zijn misschien, dat was niet klaar.
Af en toe begroef hij haar een teder graf
en stortte zeeën stilte over haar verderf.
Zij werd zijn rijk, want sinds zijn schrielste
hanenpoot, schreef hij haar af tot in de dood.
uit ‘Spelen dat het Donker Wordt’ (1995-1999/ rev. 2018-2019)