“Te Mei haddic een bloemken …”
Anon. , Weimarsch Handschrift (1537)
in mei had ik een klokje
uit alle klokjes uitverkoren
ze was zo lief zo wit zo stil
de zomermaanden raasden
en in de herfst het loof verging
het werd zo snel zo leeg zo kil
de sneeuw is dik mijn lijf is stijf
er rest geen grein van mei in mij
ik werd zo gauw zo oud zo koud
soms hoor ik nog mijn klokje
wit getinkel in mijn oren
zij wordt zodra zo vrij zo blij