Terwijl je de hand aangrijpt, herlegt
die zich duizendmaal eerder al in de plooi,
zoals net zo vele dingen de kus
op een gekloofde lip kil droogwaaien.
Terwijl je al in een schip de wereld
af wil varen, blijkt net dat het
een bolwerk is, en jij, ermede ingenomen,
prijst het al van renaissance de wolken in.
Terwijl er op papier nog nooit en nu
niet iets staat, heb jij het haar
al onomstootbaar toegeschreven.
uit ‘Spelen dat het Donker Wordt’ (1995-1999/ rev. 2018-2019)