de mal van het lam is goddelijk smal

de mal van het lam is goddelijk smal
Een tak breekt af. Een late loper traint zich in lang lopen, de vijver vijfmaal rond of meer. Hij schrikt en schikt zich van zijn pad een plasje in, bespat de nieuwe blazer die hij net nog had en hem, en wat hij toen had toegedacht, sprong open, over, zette hem de hak en buitenmaats […]
ik, het zijn is mij tot vloek jij spreekt mij van beweging maar wat ik zie staat stil onwrikbaar vast en onveranderlijk de slinger van de klok zwaait stijf de hoogte in met 70, 80 zelfs per uur in de bebouwde kom de lichtjes schele BMW’er raast sinds ik mij ken mijn deur voorbij telkens […]
bladeren bergen koeltede kruin buigt in de zon ’s nachts deeenzaamheid verheft de enkelingboven zichzelf zilver is de maan en in de dieptezwermen de sterren dv 29/06/2018 – “bladeren bergen koelte” – meerkleurige selesteina-omschrijving van een pictogram -85×52 cm -acryl, inkt en gebruikssporen op papier
inzicht rijpt traag, het licht wil schittering
De barst breidt uit. Een lauwe wind bekrast het zilverwerk in bomen, een merel vreet zich geel gebekt door ’t laatste ijs de modder in. Als hersenvocht vloeit uit de open huizen in dampend grijze golven vol van hondenhaar de doodsbevlekte winter weg: de angst verbeeldt zich in een groet, een overslaand gebaar, een schoongemaakte […]
bladeren bergen koelte de kruin weerstaat de zon eenzaamheid verheft de enkeling en triest is niet wat hij ziet verzilverd licht en fonkelen de naakte maan laat ver de sterren staan
Het vallen, regelrecht door kale bomenvan onvertakte druppels, ongehinderdhaast: zo snel viel al het loof de takkenaf op ’t rottend klaterdek. Waar het om ging, gaat, is als een loze zenuwtrek uit het gezicht vergaan. Herhaaldelijk: een lichaam stelt zich op, stuikt in en laat zich nooit nog lezen. Afgaande op de vleugelslag van meeuwen […]
Een voetnoot nog, een praatvaar op pamflet,een buitenkans is dit gekleurd missaaldoor Congolezen in de gleuf gemurwd van dode huizen. Op kraaknette lakens ontvangt met zure port en toastjesmeel het salon de maandagavondrevolutie. Verzilverd is sinds lang het werk dat nooit voltooiing vond, tot rosse streep geroest elk zwaard dat zich een waarheid boorde: in […]
forceer het slot maar breek de sleutel niet
In havens opgebaard, vuurrood geprangd tussen drijfijs en grondvorst, hout, des zomers rot van zee gehaald en toen de herfst het vale zeil verregend had, voor dood aan land geklonken, verlinkt als brug aan polderwegeltjes, een mijn ter ondersteuning van de diepste schacht : scheepsskelet dat nu zijn kamer tooit. De zondagsverf gebaart in overvloed […]
10 – zonnewarmte stemt de nachtkoude stem commentaar dromen vermaalden de zinloze taal. geef hieronder uw eigen commentaar op deze uitspraak van de Harusmuze.die wordt dan opgenomen in de volgende Omwentelingvermeld uw mailadres als u persoonlijk antwoord wil krijgen (uw mailadres wordt niet publiek gemaakt)vermeld uw website als u een link daarnaar bij uw commentaar […]
Op een winteravond slaat de wereld af en in het licht daarvan, per zilverling, drupt elke tel de tijd als lek gerinkel uit aan hun stad verknochte kranen. Hooguit blijft een laatste meeuw nog krijsend uit het zwart betakte grijs gesneden tot ook haar schreeuw zich nestelt in het ijs op het oog van de […]
>Twelve-Word Song (Navaho) uit de commentaarsectie van Jerome Rothenberg (ed.), Technicians of the Sacred Het jongetje droomt het meikevermeisje. Telkens weer. Voel de vleugeltjes, de pootjes in de schelp van de handen. Is dat het mondje? Kriebel kriebel, laat het vrij. De handen gaan open tot brede armen, daar gaat ze, recht naar de zon. […]
9 – verloochening ontgoochelt niet de meeuw scève Non de Paphos, delices de Cypris, Non d’Hemonie en son Ciel temperée: Mais de la main trop plus digne fut pris, Par qui me fut liberté esperée. Jà hors despoir de vie exasperée Je nourrissois mes pensées haultaines, Quand j’apperceus entre les Marjolaines Rougir l’Oeillet: Or, dy je, suis je seur De veoir en toy par ces proeuves […]
De kamer stelt zich in, open als de zee en doodgewoon van jou en geen kwaad geweten. Alsof niet meer dan dit zichzelf was, rimpelloos:
Valt, hoe plots ook: een goed oog erin. Je hebt voordien en weet hoe ook uiteindelijk het laatste pluisje van de paardenbloem iets raakt. Ondraaglijk echter, telkens deze winternacht, wordt de herinnering aan hoe het spel het licht deed duren,- alsof het zo niet verder kon.
8 – zilvervissen glinsteren in de stroom commentaar gevangen vis is niet lekker genoeg om de aanblik der glinstering te doen vergeten en begint ook heel snel danig te stinken. geef hieronder uw eigen commentaar op deze uitspraak van de Harusmuze.die wordt dan opgenomen in de volgende Omwentelingvermeld uw mailadres als u persoonlijk antwoord wil […]
Over daken turen, naar naden speuren: elke achtergrond een nieuwe afgrond. Van dak op dak en heel erg wit blijft het pluimsliertje schoorstenen tonen. Stampvoetend tot hier de laatste snik van kleur verdacht mij uitlijnt, valt er niets te beginnen. Al hapt de hond zich dol, sneeuw herhaalt zich niet.
obstinaat op de rolmat naar de dood
Verlangen, bijvoorbeeld, dat de mist de voorjaarsdag een glans verlenen zou, alsof het verder niet meer hoefde. Roerloos, hooguit, op het randje en door heel gaarne te kijken, zie je nog iets. Voor beweging is de tijd te klein: de klok vertikt een eeuwigheid, de trein ontwikkelt zich, een wijzersprong en alles eindigt zoals het […]
geef oude wieken mee met de rivier
In tegenspraak jezelf de vloek ontzeggen, verblind door hoe de zon zo ijzig laag in je oog steekt en murw van de wind die weer de andere hand dient aangeboden. Een hoofdvol kiespijn schud je meewarig de woorden toe, voor het kwaadste spreken uitgedost : het leed, zonder twijfel, is de stilte aangewezen, en waanzin […]
Prudentia pruttelt: verdubbel de poortwacht!
Ontwaken, zo, getrouw de dag die plots het zonlicht ziet die bij haar thee gedroogde abrikozen eet, een dame op haar stekje slurpend tussen vlagen regenval in januari en die misschien die dode aarde van zich slaatin mostar waar het kogelketst en moorden gaat weer zo meteen en voor een tijd nog wel en die […]
het liep te los op de groene weiden
Van tuinwerk dromen, uitgespitte grond en of je daar een parel trof? Niets bleef bewaard, hoe je het ook prijsgaf aan de tijd dat je nog bestond, hoe ook je het van Griekse schoonheid, haar scherpte losgewrikt en van de aarde afgebroken vond. Restant van een gaffel, het uitgeroeste nagelgat gebeten op afwezigheid. Afdoende werd […]
onvoltooid straalt de terp van de toekomst
Spelen dat het donker wordt: zo dook de boeman nacht gebrild op ski’s de kamer in, brak daverend het raam tot een spiegel van waarachtigheid. Kijken dat het je ernst is : met lampen op je hoofden een rimpelende voetganger waar een haarlok klefte, voor je het gordijn dichttrok. Dat het donker werd, speelde jeen […]
eensgezind klikt het tijdslot zich op slot
de vos bewaakt van ver de bron de werker hijgt en pompt al uren, geen water ooit geeft branden weer. de dames deftig duelleren fel het hart is hel, de tongen vuren, hun brand gaat in het bos tekeer. de uil is heer en wendt zich af de molen maalt de winden om de dronken […]
de draak daagt in het oosten de dwaas is veilig opgesloten de cactus armt, de heks wil hond het zit de paarse fee niet mee: ik word wakker en mijn dromen worden zee.
I Gouden kruin, hemeloog, spiegelende zilverschaal, bronsbuik en onderaan de sijpelende brak water- kraan, loodzwaar op in de lassen lossende stellage van sterrenstof : sic, zo, het, jij, on-ik, japetmanskunstje, strompel je land- inwaarts, stuik je de eonen in. II Kansloos verankerd, tragisch begint het je dan te dagen. Kraakscheur, eerst, in het zeil, vleesrot […]
onder aan de berg valt ijzig de wind
Zonneklaar is deze eeuw het al niet meer te krijgen dan toen de maan daarin nog leider was. Je gebaar, gewiekste kramer, is slechts belangeloos voor hen die ’s nachts de markt bepraten. Openbaar gist het geraamde tal lijken tot hun aangezicht dit heden niet meer binnen kan. Sluit haar maar binnenskamers, ransel van geen […]
Toen in stilte mij vergeten al uw ruisen overdonderde en, verdord, een druppel regen mij een zondvlaag horzels in de nek was, brak mij nog van u ontdaan elk streven af op haarfijn cru gerekte, zeeomspoelde stippellijnen; toen brak, als steen van roos gebarend ik, in mijn kalende zwijgen op de kiestoon af en zei […]
In zwoelte inslaande kilte : seizoens- hoogstandje. Plausibel zijncidergetintel, brandkusvan motten, afval-lige Hondsster. Blakend naast zijn gebeente: doodsvoornaam eik, op knapen afgeknapt.
Niet de scherpte noch de lus van lucht die na mij volgt verbrandt, noch ik, mijn naam te rijk, niet letterlijk wil ik in ogen ooit nog tranen op doen wellen. Dubbelzinnig anders zal ik bij herhaling niet weten te sterven, in eigen spreuken bijgezet, mij gelouterd met de stilte die ik wou, herenigen. In […]
Bezocht. Ter staving spaart mijn hand het wit op dit vergelende blad : het krult en maakt zijn klank tot wet bij het kraken van een vingerbot. Een golem tokkelt nu zijn lust om steels een knop tot moes te knijpen : klink en kerf dan mij, o lier, de zwartst versteende bloei van rozen […]
Kijk nu : onafwendbaar stuikt dit licht de top af, verheldert van de schreeuw een sluier schijn gevat in het nog doorzichtige ijs. Zie nu : het kraakt zich uit in het zwichtende bos, en voor het klatert, breekt, plakt de beek al haar tong aan je roestende verweer. Vlug nu, toe maar, Thaliarchus : […]
Los en leg weer aan : vat in luwte de verwaaiende galm. Hoor toe, herdenk de spankracht van de kramp bij het bokkig stampen van beslagen winter- hoeven. Nu vermanen de dagen : luister, oog je het al ? Offer een gebaar, teken niets, snuif Siciliaans. Bij goden dit voorjaar doorzeefde rozen in de afslag- […]
“Te Mei haddic een bloemken …” Anon. , Weimarsch Handschrift (1537) in mei had ik een klokje uit alle klokjes uitverkoren ze was zo lief zo wit zo stil de zomermaanden raasden en in de herfst het loof verging het werd zo snel zo leeg zo kil de sneeuw is dik mijn lijf is stijf […]
Als, zo wil ik je het nog zeggen, een glas met zingende rand, een speelplein en jij er loeiend op, diepgroen beslagen als een boon die je na het koken schrikken laat, net, zo wou ik nog, nu de bel ging.
De gestalte die je was, daareven, de wandelaar die toen halt hield, zich omdraaide, vervaagt al in het park : wellicht geurde er nog wat, dacht je het nog te vatten als verwelkte bloesem in een brandkast, een verhaal dat afgesloten zijn plaats bewaart, waar het niet eens wenste te zijn. Loodzware, dichtslaande deur: zo […]
Rond gesleten stenen stapelen zich af. Omgord gevaarte splijtend in de barst van de afgewende blik. Anus mundi. Rook en ’s morgens op de marktdagbus het torende zicht op het naar je geaardheid krullende wicht. Roos: lekker stuk.
Met open mond aanzie je telkenmale de zonsverschuiving, hoe ze van je vingers af vergaat en op de tip van je tong die haar instemmend toeklikt, ligt in de heilloze nacht als laatste knik de geblokte naam die je ophikt, waarna het hoofd het melkwitte tafelblad rijkelijk aandikt. Onderhands tikken de nagels vergeefs nog een […]
o wit gordijn dat nu verschijnt, dat oplicht van het verre weg, de vage maan en weer valt in het duister vlak, het dichte donker vlak bij mij: ademwaas in weke schijn opgaand van de diep gezonken zon, nanacht met de verse geur van gras, zomerstreling die volmaakt gemis onthult en naakt en mij laat zien […]
Bijna kinds aandoenlijk al, dit tekenen namelijk van dingen als wolken tegen een ongehoorde zon. Het zomert, maar hoe vet je ook de lijnen aandikt, zichtbaar blijft het slechts waar het ophoudt. Zoals het hoort, denk je, kind dat stijfhoofdig toegeschoven lege flessen vult, zo koester je de dampen, wil je vast de kringloop van […]
Delicaat, als in reclame, ligt haar hand, nog nat, net nog, ach: laat maar.
Terwijl je de hand aangrijpt, herlegt die zich duizendmaal eerder al in de plooi, zoals net zo vele dingen de kus op een gekloofde lip kil droogwaaien. Terwijl je al in een schip de wereld af wil varen, blijkt net dat het een bolwerk is, en jij, ermede ingenomen, prijst het al van renaissance de […]