monddood word ik opengespalkt, de droomprins.
stank. uit kieren gulpt zagemeel met bloed en pus
een werkman die mijn vader was, heeft zorgvuldig zijn
gelaat geschaafd omdat zulks gladder toont, humaner.
hij voert uw handelingen uit (de nummers één tot zes)
u eet kip in scènes waarvan het vet in koper en glas
wordt opgevangen. er knarst een zenuwdraadje
tussen uw gebit. vonkt. de werkman heeft nu ook
de werkmansgeuren afgezet. een zingezang van 120
strofische gedichten breekt mij door de schedel. uit.
het solfert zich het plafond in waar dode muizen rotten.
terpentijndampen komen vrij in mij. er flitsten zinnen
tussen u en mij: uw liefde spreekt en zegt de wereld
zonder mij is voor ieder van ons heil en beterschap.