het gehuil in mijn hoofd benadert het huilen van god
en het schrikt van zichzelf ik haal mijn handen af
van mijn vlees in mijn adem komt een zware stilstand
uw kop draait zich in mij om uw schouders wringen
zich door mijn anus het bloedt niet eens de vogels
vallen het einde valt uit het einde de menselijke
gestalte is een sleutel de benen verletteren de wind
komt en rukt jou de tong uit iedereen gaat zachtjes
liggen kermen een dokter roert in ons met een plastic
spatel en zegt dat het nu niet lang meer hoeft te duren
wij knikken begrijpend wij trekken de stoppen gelaten
uit onze borsten de insecten overspoelen de tafelen
de zwarte brij overleeft ons allicht een dag of twee nog
het krioelen is een aritmisch tikken als het over de randen