klak plakt de lak op de kak maar de tijd als in kalk blust
het gelaat van de kinderwagen voortduwende vader
met een grimas van as en schel door de zangerige lach
van moeder kraakt de angst door laag na laag dat zij
naakt op het gladde beton van de parkingoprit
te rillen zou worden gelegd met het plukje baby
dat nog rest verschroeid naast haar en de man
die de wagen duwde niet langer de vader maar, –
en de Heer daalde neer in ons midden en Hij was
een splinterbom. de Mevrouw helaas is dood, jongen
wij leven in het tempo nu eenmaal van het dalen
en wij ademen de sterflucht van ‘is het al tijd?’
en wij geven buikvet op bij het huis-bereidde gif,
onze laatste vinding waartegen geen maagwand, –