bij het tragere zinken van lichtere lijken
bij het einde abrupt door een bom
van de vraag in de kinderogen
de regen valt hoger toch op de stoelen
dan op de tegels van het duurzame terras.
bij klaarlichte dag de dood
kruipt door de ramen naar binnen.
de burchten waanzin worden waarheidsruïne.
de wet van de woorden ontspoort in geweld.
de vlaming zit op zijn vlieger te gapen.
in de weelde van woeker en nijd
tegen de kracht van het rot
de groei van het schone gelijk mag niet baten.
de laatste doet beter de lichten maar uit.
de taal bij de telling komt telkens te laat:
de plaag van de mens zal de aarde verlaten.