het vet groeit aan achter de linie van de noodzaak in
lijnen en vlakken met puntige hoeken. sereen omlijnen
de tronies echter hun marmotschedels, de schrik zakte hen
immers het lijf uit en puberaal laks in de lakens stijfstokten
zij weg achter de zelfbegraaide deur naar de plaats waar
het veilwijf nog sokstopte, strijkwast en zeemtrekken zal.
de jeuk onder het voorvel is er om bestwil, waar uitdroogt
de wenslaag op snedige voorvallen, zijvallen, naamvallen
en ook de wijvallen, het onswater, de ikgrond, het mijplat,
de sterfputten Moeder en Zoon en het geheime Thaise ik,
een licht oker voorgeborchte met het rot volop in de bijtlip.
het nekspek flabbert rond het wijnglas, o hemelse afdronk
van import maar het schort verdomd aan dimensies, het af
slaat niet op en de koren verwensen hun maker naar kafka.