Kermisgrijpers tussen afgerukte
delen zoeken onvindbare ogen
uit te wrijven. De mond maakt drukte,
kernwoorden krom in de keer verbogen
roesten groezelig op tongen. Togen
waarop glazen de dromen al klaren
drijven de geest tot drieste gebaren:
‘iets toch, iets toch’, zo tremt het bibberlijf.
Iets dan daartoe besluit tot vergaren
van munten voor ’t meewarig kassawijf.