verovering, het kansvel breekt: geluk
bereikbaar nu te kijk gesteld, gebrand
als god in god tot één slof kool van god
verhoogde druk die uitbreekt in geluk
o dwarreling van stof in karteling
hapsneeuw hondsolijk nat of naast gehapt
beklemming al in de herinnering
te vrezen reeds is de vernietiging
het toeslaan van de boeken van bezit
de wens die weeral zonder vader zit
verklaring: de ‘pier’ is de lyrische ritournelle, de dreun die eerst in het brein emergeert, vervolgens wordt ‘ingeprent’ en dan in asemische kribbels herhaaldelijk wordt neergeschreven.
uit die kribbels wordt de graffiti-achtige ‘worm’ of pier geabstraheerd die op haar beurt lexicaal wordt ingevuld door de dichter (in haar moedertaal). deze lexicale invulling geeft de dichter de aanzet, het thema van het te schrijven dizain
in het dizain wordt zo getrouw mogelijk binnen de (prosodische) contouren van de pier gewerkt, behalve in het middenstuk, het stretto waar de dreun wordt losgelaten (maar niet de telling van de lettergrepen, die blijft streng van toepassing ter wille van de verdichting).
de pier wordt ook uitgewerkt in een gignogram van de gedachte beweging waaronder een poging gedaan wordt om het ‘skelet’ van de dreun zo exact mogelijk te vatten (de onderliggende intensiteiten die de dreun voortstuwen als beweging).
tenslotte wordt de lexicale invulling ook nog ’s weergegeven in de aansluitingstaal.
ik experimenteer nog met een visuele ‘samenvatting’ van het resulterende dizain: daarin zou kunnen worden nagegaan hoeveel lyrische informatie effectief in deze codering kan worden behouden.
Hierboven dus zo’n visuele “synops” van het hele dizain: twee keer vier maal de pier, de tweede keer in een andere ’toon’ met in het midden het ‘stretto‘ dat hier ook als toonwissel werkt: de beleving van de vreugde slaat om in angst om de vreugde te verliezen en kleurt zo de perceptie.
het dubbele risico is natuurlijk dat je of elke keer een soort ‘uniek schrift’ gaat uitvinden om het gebeuren te vatten of, anderzijds de schriftuur echt laat degenereren in een code: in beide gevallen vindt ge dan het warm water uit.
nee m.i. zit het juist in het openhouden van die spanning tussen het veralgemenende en het specifiërende, een constante oscillatie tussen (asemisch) schriftgebaar en codegenese ( ‘betekenisgeving’).
Ja daar kruipt veel energie in, omdat je de schrijfgewoonte ook moet onderhouden, ik doe dat met Meditatief Schrijven waarmee je net ook weer de betekenis loskoppelt van het schriftgebaar maar toch ook weer in de buurt houdt. Zonder dat soort oefening is het hele experiment tot mislukken gedoemd denk ik, je hebt die sensibiliteit nodig anders wordt het gebakken lucht.
dit soort ‘ontdekking’ (en heel Asemia) is natuurlijk alleen maar mogelijk omdat het schrift nu vrijwel een overbodigheid is geworden, een freezone want niet meer kapitaal belast: je schrijft geen macht of cheques meer.
de wereld redden doe je niet met theorieën maar met kattebelletjes…