de zon verblindt ons nu des ochtends
de avonden verduisteren de avond
de nacht dikt nachten aan en toe
de hoofden slaken spraak en stilte
het zwijgen wekt de golven woede
het spreken lokt de angsten uit.
zij lacht niet om, zij houdt niet van,
zij leest niet, vraagt niet, ziet of hoort niet
dat zij door niets volledig is omklemd,
dat zij tot niets geheel is opgeteld.
open wrik ik haar de klamme handen,
teder vouw ik haar de wereld open:
dan ziet zij wel en kermt zij om gena,
dan weet zij dat ik diep in haar besta.