vervaarlijk de kruinen wiegen in de wind
en wilde liefde woest verwaait de regen
die de bange bladeren brekende vertelt
dat het nog wel heftiger zal stormen
dat zij hem in de modder plat zal duwen
dat extatisch zij op haar dak zal dansen
dat ook het zijne was maar nu niet meer
hoe groot zij is en g*d gelijk in haar gemaakte tijd
hoe klein de worm was die haar even binnendrong
hoe diep hij haar deed sidderen daar, hoe hol zij is
hoe vol van hem, een vorm van haat die op zichzelf
te woeden staat, te trillen en alleen als storm,
als kruinen wiegend in de wind te lezen is.