maar op een dag is je dag
plots met een ander de pijp uit
de dag dat je mij als pechdier
met vetten, pek, schubben en wratten
bedekt de deur van het nette uitjaagt.
je hebt aan jezelf dan wel meer dan genoeg
maar mijn zaad zit nog diep in het diep
van de laag die ik in jou was
nog voor je de telling begon en jij een ik en een jij
als gammele stelling beklom en luide tot de verzamelde koe-ijlte kloeg:
“Geef hier dan maar verdomme die rampspoed liefde
meng mij uw melkwit heet in de vaten van lust
tot stank en verdoemenis opdat ik
in de mij toegezegde poelen stagneer. Eerbied
in klodden zal ik veinzen en dozen vol schilfers berouw. Onder de luifels der geneugten mijn kuiten verkrampen mijn pezen verduren en verzanden wijl
onze zielen in hun klieren op de stramme kusten der stilstand stranden
op de ijlte van Afwijzing, Droogte.
hoor de lamentatie ‘Eeuwig de Uwe’
waar schuifelt de vreze en buikschudt van koorts de hevige hetze
rond de avondlijke honger of de pleinvrees bij wijle
van onze tienerkinderen en
het hijgen alom
om de centen”
van veel hijgen immers wordt
de vlek hijghonden
allengs sterker
en woester en
jonger
en
noodlijdend vaneigens
de lek van gebrek is de bron
van ’t gelijk:
de onschuld breekt pak
in je oog en je
smeert mij in met
de geur van je hert.