moeder ben ik en kind met het steenvocht
hartsvliedend weg van bonken en beuken
waar de grote verguizer ik rechtopstaande
ik bloedende gaten betast van de verlossing
o moeder o sterren van uw ogen
o schittering wit waar wij u vinden zouden
en waar wij ons u geven konden ware het niet
dat wat wij geven wilden wat wij vonden
de droomdorre slaap was van stervenden
slechts of de wake willoos in het ziedende leven
o moeder weg uit mijn lichaam sissende suist
de stoom van de angst, mijn ogen verbeelden mij
schimmen, het struinen van geesten
in het schuim van de zee terwijl stervende
toch voel ik mij kwiek te trillen staan en lillende
schudt ik mij de veren de wijzers de schubben
en de woorden nog af waarin ik schuilde voor u
in murmelen borrelt in getunnelde stilte
de zang met de strofen der strijdzuchtigen
ontbranden hun ogen aan gloeiende sintels
de haatkooltjes van ogen
op het gebetuneerd gebladerte rusten nog
de naamloze resten van het misgunde:
als kralen rijg ik de okeren tekens
van schande aan het snoer van mijn zang
haar kronkelen vereeuwigd ter plaatse
in de wind boven de stortrots
krijt de kalk zich stemloos uit de lijnen der beloften
en in de ogen der blinden strooien engelen de pijn van de stof
o moeder splijt ons helder de weerbarstige lippen, fluister
ons zuiver de uitkermende verte, laat ons
uw onmetelijkheid in stilte geworden
opdat ons afvallen zouden als bevroren vruchten
de zwarte pukkels van de haat, geef ons heden
de kracht in uw heengaan te verdwalen
zoals u verdwaalt in de troosteloze
labyrinten van onze kurkdroge zielen
dv 2008, vrij naar een tekst van Judith V., gecorrigeerd 2018