(voor i.d.)
wij zijn gestorven wij het bloed
zeikt ons de trein uit en de trein raaskalt, oogrolt,
stroopt zich strak als een bezetene de wagons op tot de laatste vier rijtuigen
hun bestemming aalst en liederkerke uitkraken
treinen bestemmen tot lijnen de mens
en zo hoort het ook, maar wij
wij zijn gestorven wij, en niemand
voelt mee met ons de uitval van het licht
hoezeer wij ook op geheel lijfeigen wijze
uit het zichtbare wegdeemsteren
met van de huid de spieren de dikke darm
de befaamde tintelingen bv.
bij de zich voltrekkende
stadsbenadering.
kijk de met kastanjekleurige beverstaarten opwippende pubermeisjes
die bij de treindeuren snotterig te sjaaltrekken staan, te riemfrutselen
meesmuilend met ‘ik ben ik’ en ‘het leven is’
het leven wegtreiterend : nietige tiense
tienertjes zijn het, bij wie de naad ettert
van de streepjestijd hoe zij erbij zijn zij
want enkel zo zijn zij zij
ach zij
met er middenin die ene ontluikende jij-bloem
bij het wij bij het ons bij het wij onder ons
dat weerom is gestorven en ook de barcode
van de stationsnaam verzweert en overal
barst uit de voegen het rigoureuze verlangen
dat zich tussen ons in een hopeloos spagaat vertaalt
zodat wij ons de voetjes weer niet kunnen
netjes aan de benen binden
zodat onze neuzen even nog dóórruiken willen áán,
zodat onze handen een ogenblik nog dóórtasten willen ónder
en zo zijn wij nog doende ons te richten ten gronde
wijl de hardste dingen al in modderplas en
schuinse regen roemloos liggen te rotten;
zo zijn wij ieder apart de noodwendigheid ingedraaid, fragiele
gloeilamp uniek in hun bakelieten sokkels.
uw zwijgen gij muze
braakt nu haar zwijgpit
in mijn doodsmond vol as en de
eeuwige stilte die ik doorslik vangt ook
het suisloze suizen en start zeg ik en jij zegt
en wij zeggen:
macheela michailee michola micham:
wij nemen de gebroken wereld minnend in de mond
wij helen de naakte lijven liefkozend van hun wonden
wij zetten de geknakte zielen onomwonden bloot en recht
en in de loopse orde der eeuwig wemelende verbonden
verknopen wij de zang aan het verglijden van de monden
waarin wij ter dood aan ons versproken staan en stonden
en zo versteven en verstijvende
verdwijnen wij in de barsten in
nu