Jij, het meisje blind en dartel diep in mij,
jij, die delireert, frivool, en rebelleert
van schim tot schim, de stad voorbij
tot in de tuin waar racha vegeteert,
jij, die in het trage stromen van lome gedachten
bleke rozen ziet en anjers van vergane dromen.
Jij, die op jouw lipje bijt om levens jou beloofd
waarvan er nooit een kind in huis kon komen.
Jij, die beeft in de gevangenis die jou zo heilig is.
Jij, die al het blauw verduren ziet naar zwart.
Jij, die schoonheid zoekt in belten vuil en rot.
Jij, die mij leerde mijn leed als een kracht te beminnen.
Jij, die oplost straks in tranen vol vergetelheid, jij,
geheim en einde waar het galabal beginnen kan.