In laaiend vuur verworpen
neemt het droge blad van lucht,
vuur & aarde alle kleuren
in zich op & zweeft.
Het krult & weegt zich al
krullende af. De roos vergeelt
tot tere flinterlijntjes
waar de zon in trilt. Wit
gebald wil een strakke hand
als van zijde het voelen
van de hand nog raken: van stof
tot as wacht heel de nacht
de mens stekeblind
op al dat licht.