halszaak
de muze is een monster en het knaagt. het kauwt het lijf
dat jij ontving. haar tong is week & zij verparelt mij,
haar speeksel is glazuur, de haat dooradert
haar marmer. vrij spel heeft zij,
nu jij er niet meer bent.
haar code leeft zich uit in mij. woekerend gemis
grazend op de weiden van gebrek
die het in zichzelf ontdekt. wat er niet is
komt zo in stapels corned beef
terecht.
ik ben werktuiglijk restant. murw gekneed
rol ik het zwart in van de oven. o sylvia.
mijn mengsel korrelt uit, een naald
doorpriemt mijn ik. men rijgt mij dood
aan het verlangen om mij droog te lezen.
mij meten is mij maken, harde
wetenschap.
de rechtspraak aan jouw hals. jij pronkt met het
verdict, jouw nijd een parel
ter bewondering.
een meeuw slaat straks zijn wieken uit
& krijst calais calais
calais één is het ware, het inzicht
te begrijpen dat alles
alles bestiert.