// ach, bel maar: den auteur is hedennacht in Derrida hervallen
in een voorwoord zegt men wat er niet toe doet
men spreekt zich tegen, nu het nog kan
bv. laat ons leren tellen
0 – de uiteindelijke opbrengst der analogieën is de onveranderlijkheid, het niets waarop men tellen kan
1 – het onveranderlijke is nul, de identiteit is één, namelijk dat wat niet veranderde
1 – één is wat er niet veranderde
2 – één is wat er niet veranderde en één is wat er aan het niets ontsnapt
3 – één is wat er niet veranderde en (één is wat er niet veranderde en één is wat er aan het niets ontsnapt)
stel: midden in het voorwoord duikt er een probleem op, een error, fataal of niet-fataal
(men had zich daaraan niet verwacht, problemen, hier nog, voor het boek dat al geschreven is)
niet-fataal:
– er is woordgebruik (“usage”) in het voorwoord dat pas na het lezen van het boek kan worden begrepen
– het voorwoord verwijst naar iets dat in het boek vergeten/niet aanwezig is
fataal:
– het boek verwijst naar iets dat in het voorwoord is vergeten
– het boek wordt nooit gedrukt, dus het voorwoord heeft geen zijnsbasis
bijvoorbeeld in deze rampspoedige escalatie:
in het boek staat geschreven : de onveranderlijkheid heeft geen diepgang, er is
pas perspectief als het standpunt verschuift
(snel, redactie: begin met opsommen, lijsten maken, benoemen, ordenen)
stel:
– de stoel der taalfilosofen is een stoel op de brandhoop
– de auto (” car”) der economen is het autowrak, een kippenhok
– de bloem der liefde groeide op deze afgestorven rozelaar
– van de tuinbank rest enkel het ijzeren onderstel
de opbrengst dezer analogieën is duidelijk een groteske kronkel, men kan de opbrengst verwoorden, maar het is niet echt iets waarop men gaan tellen kan
ergo: het boek is in het voorwoord reeds kapot gegaan
we zeggen: het boek kan niet worden gedrukt (wie drukt er nu een kapot boek?)
het voorwoord houdt een moment stilte bij zijn eigen dood.
als voorwoord is gegeven nu: de gave van het onmogelijke, zelve