wat voorbij is krast mij in de ogen als
ik omkijk. ik dacht daar een eendere
schoonheid te vinden, die er niet meer is.
de dood is prozaïsch & banaal & kil.
niets van wat ik denk (het regent) houdt
steek. ik kom steeds op hetzelfde punt
terecht in de spiraal. daar sta ik dan te
treuren, boekje bevend in de hand. stil
bij het tikken van de scheve klok, dronken
strompelend van a naar z. ik haat mijzelf
bij het zingen van de vogels, het razen der
dure automobielen, neerwaarts. niets
voelen is heerlijk, een zwart zweven waarin
al onze kleuren zijn vervat, de uitwaai van
gevoelens, zachte vlindervleugels om mij heen.