Ons lied verdroogt tot woord, het wordt een tere schelp,
Ruwe letters, grillig, binnenin de schijn van paarlemoer,
Om het lillen van de code geeft de oceaan geen ene moer:
Wij liggen straks ook leeg, gebroken tussen alg & kelp.
Het ruisen van de zwarte zeilen heeft een doel bereikt:
Wij zijn niet meer dan stip, punt, korrel in de tijd.
De wereld heeft zich met ons zingen schandelijk verrijkt,
Onze parel is een diepe glans ten prooi aan haat & nijd.
De wet vervelt, vervalt tot wapen voor massale moord,
Harpoen die zich door ’t leven van de weke lijven boort.
Het licht verschraalt, de kleuren worden mat & grijs.
Mijn hand grijpt al jouw haren samen in een dot.
Ik richt jouw lippen naar mijn mond, jouw lijf wordt zot.
Ik breek jouw open, duw & strand in jou, ons paradijs.