‘Ante mare et terras et quod tegit omnia caelum’
Ovidius, Metamorphosen I, 5
Chaos was het Al, geen Woord sprak iets tot leven,
Dag was nacht, nacht dag, zee land, land zee,
Mat, dof & grijs was alles één, & alles om het even
Verheven Niets, geen ding ging met de namen mee.
Aarde kleefde in het duister, geen zon was daar
Geen kring van maan, geen stipje ster was er te zien.
Elk begin was einde, alle wegen liepen door elkaar
Onbegaan de paden, niemand had ooit licht gezien.
Het duister lag in’t duister alles liep op niets te loop.
Toch was er Belofte, liefde vormde langzaam hoop:
De lijn ging uit van punt naar punt, eerst fragiel
De tijd werd cyclus, tel die van zichzelf beviel.
Het licht werd lichaam voor gebeurtenis, geluid
Brak uit, & sprak de namen zachtjes voor ons uit.