voor n.l.
jij werd hout waar ik greep, en takken
zijn de vingers die mij streelden, even
en ik voelde hoe het wou verstrakken
ongenadig als de honden om mij heen.
ik heb de schoonheid Schoonheid aangeraakt
toen mij de dood vergat bij mijn geboorte.
ik heb de liefde diep in mij verwenst
want niemand ziet, niemand geeft om wat ik zie.
ik heb het sterven tijdig toegedicht opdat er
iets van jou nog leven kon: een warrelblad,
wat winterwind door ’t fijne takkengaren,
tekens die mijn moment bij jou markeren
en voor het onbegrijpelijke zonder zin
van spijt en onbegrip gebaren.