4. [bradaii]
ik zag het wicht vandaag, die slome, uitgekookte jezebel die mij bespotte bij haar slaafse volgster, een scheve teef met uitgedoofde ogen die haar als een automaatje in die spot beaamde, terwijl zijzelf mij minachtend een geile blik toewierp & omdat haar blonde haren net op dat moment een weergaloze naglans vonden op haar naakte schouder, vond ik ook haar beeld van mij in haar terug, naast mijn reeds voltooide beeld van haar, in schril contrast met elk gebaar van haar & daardoor, dan, ontstond er enkele seconden lang een werveling van onderling verstrengelde weerspiegelingen die ons onherroepelijk vervoerden naar het uitslaan van de wanhoop in onze harten, het enige gebeuren dat wij werkelijk delen konden, de zekerheid dat wij & enkel wij de laatste toevlucht waren voor die tallozen die zich reeds verstrikt wisten in de algen van hun ondergang, dus ik zei niets, & evenmin sprak zij & nooit zal enige trots onze lippen sieren met het venijn van vals genot want in de erge marteling van wanhoop blijven wij trouw verbonden aan de zwijgplicht die wij beiden bij het kijken naar elkaar als vanzelfsprekende voorwaarde ervoeren voor de weldaad van het licht dat ons door dit onvoltooid gedeeld geheim geschonken werd: zo staan wij sterk maar genadeloos gescheiden in de eindeloze rijen der gedoemden.
Categorieën